Hoofdtekst
Ik ken nog een heksengeval van Meeuwen. Daar was 'ne stroper, 'ne loerjager was dat, zo noemden ze dat. Aan een huis stond moes, en de sneeuw lag. Toen hadden ze nog melkstoelkes met van boven 'ne ronde ring aan, die hong hij rond de nek en zo gong hij er op uit. Hij zette zich met de rug tegen 'nen tuin. Maar toen waren er nog veel hazen; nu ziet ge er bekans geen meer. Hij had daar wat gezeten, komt daar 'nen haas af, in die kolen. Hij kijkt omhoog, zet het geweer aan de kop ... paaf. Drie, vier kolen over maar genen haas. En hij dacht: 'Hoe is het toch godsmogelijk?' 'ne Kwartier later, wéér ene, op dezelfde plaats ... flaats. Maar hij had den haas niet. Hij gong weer zitten, en wat later den derde. Hij schiet weer, maar die gong niet lopen. Hij zet zich op zijn achterste poten, en steekt zijn kop boven de kolen uit: 'Zeg', zegt hij, 'zijn die twee ander al lang door?' Dat was een oud wijf dat daar woonde.
Onderwerp
SINSAG 00592   
SINSAG 0603 - Andere Begegnungen mit sprechenden Katzen.
  
Beschrijving
Een stroper stond met zijn rug tegen de muur te wachten tot er een haas zou verschijnen. Toen hij plots tussen de kolen in de tuin een haas zag, haalde hij zijn geweer boven om het dier neer te schieten. Hij miste echter. Een tweede haas verscheen, maar de stroper slaagde er weer niet in om het dier te treffen. Toen er voor de derde keer een haas tevoorschijn kwam, zette het dier zich op de achterpoten en vroeg: "Zijn die andere twee al lang voorbij?" Het was de oude vrouw die daar woonde.
Bron
R. Celis, Leuven, 1954
Commentaar
2.1 Heksen
limburgs (bree en omstreken)
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Bree