Hoofdtekst
De Witte van 't Broek die kon pette lappen en de pastoor van Rijmenam zei tegen de Witte dat hem zijn boeken moest brengen. "En ge versta me goed hé", zei de pastoor, "na maakte dat ge naar huis zijt en ge brengt ze mee." En de Witte bracht ze. "Hebde nu alles bij?" "Ja", zei de Witte. "En kunde nu helemaal niks niet meer?" vroeg de pastoor. En als ze zo stonden te klappen stonden ze onder een notenboom. De Witte die zag naar omhoog en al de blaren die begonnen gaan te vallen en 't was in 't midden van de zomer, en de blaren die vielen maar tot heel den boom leeg was. "Gaat hem halen, die lesten boek", riep de pastoor en de Witte liep zo rap als hij kon er om. En dat is tachtig jaar geleden wat ik nu vertel en 'k heb het goed geweten.
Beschrijving
Een man die over bijzondere krachten beschikte, moest zijn boeken naar de pastoor brengen. De pastoor vroeg: "Heb je al je boeken meegebracht? Kan je nu werkelijk niets meer?" Hoewel het midden in de zomer was, vielen alle blaren van de notenboom waaronder de pastoor en de man stonden, naar beneden. De pastoor zag het en zei: "Ga het laatste boek snel halen!" De man liep zo snel hij kon naar huis.
Bron
L. De Wit, Leuven, 1956
Commentaar
2.3 Toverboeken
antwerps (mechelen en omgeving)
336
Omstreeks 1876
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Muizen