Hoofdtekst
Nen nonkel van mij had veel jongens en je was daarbij nog ziekelijk. De paster vanuit de preekstoel, de zondag, z’n ogen vielen altijd op hem. Hij had al lange geerne zelve ne keer naar de paster geweest, maar zijn vrouwe ging ne keer. Ze vroeg aan de paster wat dat ze moste doen voor haar ne ziekelijken vent te redden. "Voeg je gebeden bij de mijne" zei de paster, "en zeg tegen je ne vent dat hij ne keer komt". Als hij daar was zei de paster: "Ge gaat entwien tegenkomen in ’t naar huis gaan, maar ge moogt haar of hem geen kwaad doen". Hij kwam entwien tegen en als hij thuis kwam was hij geweldig ziek. Dat is ’t keren van de toverij. ’s Anderendags was hij genezen en j’heeft nooit van niet meer gevoeld.
Beschrijving
Een vrouw ging te rade bij de pastoor omdat haar man al lange tijd ziekelijk was. De geestelijke sprak tot de vrouw: "Voeg je gebeden bij de mijne en laat je man zelf eens naar hier komen". Toen de man bij hem was, sprak de pastoor: "Je zal op de terugweg iemand tegenkomen, maar je mag die persoon geen kwaad doen". De man kwam inderdaad iemand tegen en toen hij thuiskwam, was hij erg ziek. De volgende dag was hij echter voorgoed genezen.
Bron
W. Van Houcke, Leuven, 1970
Commentaar
2.2 Tovenaars
west-vlaams (houtland)
573
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Veldegem