Hoofdtekst
Nolleke van Geleen, dat was hier de chef van de Bokkerijers. Die was van Geleen vandaan. Daar was toen nog geen kanaal, maar wel de Maas en daar is hij over getrokken. Toen ze achter hem zaten, sliep hij op de zolder en langs de venster gong hij er vandoor, in zijn slippen. Hij had geen kleren en hij had zich verscholen in de hei. Op een plaats hadden ze het lieved niet ingehaald, en daar had hij zich ingenaaid. Twee dagen had hij al niks te vreten gehad en toen heeft hij zich ergens een brood gepikt. Hij had al van al geprakkezeerd om over de Maas te komen en in Opbicht is hij er over gekomen. Alle bokkerijers van Geleen waren gepakt. Dat gong zo: daar kwam 'ne mens met kar en paard door en het was koud. Die kán Nolke niet. Nolke zei tegen hem dat hij naar zijn zuster in Maastricht gong, die heel slecht was. 'Vaar mij over', zei hij, 'ik zal wel varen.' 'Allez goed. Laat alles maar zitten.' En hèp, weg, portemonnee en alles. In Maaseik kocht hij zich een fiool. Daar was ook een herberg, dat wist hij. Hij zocht er naar en gong binnen. Daar zat al veel volk: die moesten uittrekken. 'Straks komt Daniel de Jood van Zitterd', zegden ze. 'Wat, kent ge die?' en daarmee was alles voor Nolke behouwen. Ze hadden al horen vertellen dat hij in Geleen gepakt was en opgehangen. Maar nu moest er gewerkt worden. Bij de burgemester van Eelen was het te doen. Daar hadden ze al dikwijls brandbrieven gelegd, maar er was niks van gekomen. 'Ge zijt lomp', zei Nolke. Nolke nam een kroekar en zette een kist daarop zonder booiem en in die kist zat de dochter van H.H. Die was zo tussen twaalf en zestien jaar. Nolke gong ver genoeg achterom. De brandbrief was gelegd geworden. Hij sjurgde naar de molen en het wicht zat in de kist. Maar al de knechts, de gendarmen en de boys zaten bij het geld. Dat zat onder een pan, allemaal zilvergeld. De gendarmen hadden gezegd: 'Niet schieten, vóór dat hij de pan opheft.' Goed. Nolke zette zijn kroekar neer en floot een stukske. Hij liep eens rond, en ondertussen had het wicht het geld al opgeraapt, want Nolke had de kroekar heel tegen de pan gezet, en toen gong hij ook weer verder. Hij had niet ver moeten sjurgen. 'Hier', zei hij toen hij binnen kwam. Dat is daar nog al wat geweest. Ze hebben hem kap'tein willen maken. Toen hebben ze goed kunnen delen. Acht dagen daarna was Daniel de Jood teruggekomen. Iedereen wist dat Nolke in Maaseik was. 'Potverdomme', zegt hij 'het wordt tijd dat ik hier optrek.' Met Bree Klein-Kermis kwam hij hier. Het volk moest allemaal daar zijn. Nolke trok de café in en haalde zijn fiool uit, en aan 't strijken. Hij kon goed spelen en ook goed schilderen: waar Van de Cruys gewoond heeft, is het nog te zien wat Nolke geschilderd heeft. En Van de Cruys kon niet geloven dat Nolke kap'tein was.
Onderwerp
SINSAG 1320 - Andere Räubergeschichten.   
Beschrijving
Nolleke van G. was lid van de bokkenrijders. Toen men naar Nolleke op zoek was om hem te arresteren, vluchtte hij langs een raam naar buiten. Die nacht verschool de bokkerijder zich in lijnwaad dat op de heide lag. Ter hoogte van Opbicht is Nolleke de Maas overgestoken. Door een smoes over een zieke zus mocht Nolleke meerijden met de kar van een man wiens portefeuille hij zonder moeite kon stelen. In Maaseik kocht Nolleke een viool waarmee hij in een herberg muziek ging maken. Toen daar werd aangekondigd dat Daniel, de jood van Sittard, later op de avond zou komen maakte Nolleke zich uit de voeten, want hij kende die man. Diezelfde avond trok Nolleke er op uit om wat geld te verdienen. Bij de burgemeester van Eelen werden de zilverstukken onder de dakpannen bewaakt door knechten en politiemannen. Nolleke nam een kruiwagen zonder bodem en zette er een jong meisje in. Nolleke legde een brandbrief voor de deur en reed dan met de kruiwagen tot dicht bij de dakpannen. Bij het zien van de brandbrief hadden de politiemannen gezegd: "Niet schieten vooraleer hij de dakpan opheft!" Nolleke zette de kruiwagen neer en ging dan een eindje wandelen alsof er niets aan de hand was. Ondertussen kon het meisje al het geld van onder de dakpannen stelen. Toen Nolleke met zijn buit bij de andere bokkenrijders kwam, hebben ze hem tot kapitein gekozen. Omdat Daniel de jood ondertussen aan iedereen had verteld dat Nolleke in Maaseik verbleef, besloot de bokkerijder dat het tijd was om op te stappen. Nolleke trok naar Bree, waar hij in een café op zijn viool ging spelen. Nolleke kon mooi viool spelen en hij kon ook goed schilderen. Enkele schilderijen van Nolleke hingen bij een zekere Van de C.
Bron
R. Celis, Leuven, 1954
Commentaar
4. Historische sagen
limburgs (bree en omstreken)
fabulaat
Naam Overig in Tekst
Nolleke van G.   
Daniel ('de jood van Sittard')   
Naam Locatie in Tekst
Bree   
Plaats van Handelen
Maaseik   
Opbicht   
Maas   
Bree   
Eelen   
Sittard