Hoofdtekst
Van de mare gereên, dat heeft verschillende keren plaats gehad: ’s nachts, ik en droomdegen niet; al slapen was dat precies hoe dat ze mij opheftegen en ik schoot ‘k ik wakker, en ik zei: “Wat is mij dat nu?” En nadien was ik weer in slaap en ’t was precies hoe da’k onder mijn matrasse zat; en ik kreeg daar schrik af, maar dat ging door; en op nen andere nacht, ik lag op mijnen buik en dat begost van aan mijn hielen, en dat ging azo omhoog, en hoe meer dat omhoog kwam, hoe meer da’k menegen dat het honderdduizend kilo woog; en ik werd zodanig geprest da’k menegen da’k heel de gemeente op mij had. En ik was wakker, en ik voelegen da’k wakker was; hoe da’k een gebed gedaan had of wat, en weet ik nimmer, maar ’t was gedaan! ‘k Heb mijne skapulier aangedaan en sedert dan en heb ik dat nimmer g’had; en ik en heb mijne skapulier nooit nimmer uitgedaan, zelfs niet voor mij te wassen.
Onderwerp
SINSAG 0291 - Mensch von Mahr beritten   
Beschrijving
Een jongen werd ’s nachts verschillende keren door de mare bereden. De jongen droomde niet, maar had het gevoel dat hij werd opgetild door iets dat onder zijn matras zat. Toen de jongen een keer op zijn buik lag, voelde hij de mare van bij zijn hielen omhoogkruipen. Het leek wel alsof er honderdduizend kilo op hem lag. Nadat de jongen een gebed had opgezegd, was hij van de mare verlost. Daarna droeg hij altijd een schapulier en had hij geen last meer van de mare.
Bron
M. Van Der Linden, Leuven, 1964
Commentaar
1.5 Plaaggeesten
oost-vlaams (denderstreek)
174
memoraat
Naam Locatie in Tekst
Steenhuize-Wijnhuize