Hoofdtekst
De pestoers höbbe dao väöl last van as ze moten ueverlièze. Die mote hiel zuver zien, anges kan er het neet. Ich höb gehuurd, in Mièzik waas ins get in eine stal, maa dae geiselik, dae hauw het kaod. Dat kaod dat pakt hun.
Beschrijving
Pastoors konden alleen overlezen als ze zelf een zuiver geweten hadden. Een pastoor die een stal in Maaseik moest overlezen, had het heel moeilijk omdat het kwaad zo sterk was.
Bron
J. Venken, Leuven, 1968
Commentaar
limburgs (maasvallei)
461
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Molenveld (Stokkem)   
Plaats van Handelen
Maaseik