Hoofdtekst
48 C -...naar Cottem. En daar woonde dus een vrouw, maar ik kan mij niet direct op haar naam komen. En gelijk wie die aan haar huis passeerde, die was zeer vlug daar voorbij en die maakte een kruisteken. En ik weet nog als kind dat ik met mijn moeder meeging en wij passseerden daar en ik moest mij een kruisje maken, ziet ge het? En wij gingen dan bij mijn meter en mijn meter kon daar zo van vertellen, uren in het rond, want dat was eigenlijk nog verre familie van haar man, van mijn nonkel, en die woonde daar alleen dus, maar ‘s nachts was er daar ook altijd licht en kaarsen en een, allez, van alles dat ge reuken, bepaalde reuken in die tijd was dat al iets dat niet klopte, als kind.II -Ze was misschien jenever aan ‘t stoken. (lacht)48 -Als kind, nee, nee, nee, nee, maar als kind kropen ze dan over het hekken, dus mijn kozijns ook, want ik had daar kozijn wonen, kropen over ‘t hekken en gingen dat gaan afloeren. En dan door een greetje van het gordijn of door ‘t een of door ‘t ander, zagen zij ook altijd de tafel volstaan met kaarsen en met, dus hetgeen dat ze zagen en met, met breipriemen en al zulke dingen wisten ze zij dat allemaal te vertellen, maar ze vertelden dat thuis niet, want van thuis gingen ze zich in het wijwater gaan doppen omdat ze toch niet zouden bespookt of gedaan geweest zijn. Kijk, mijn nicht die hier van de week, van de middag nog geweest heeft, ‘t speet haar ze (hoor), want ze zou graag gebleven zijn, die kon daar ik weet niet hoeveel dingen over vertellen, onder andere ‘t was een keer die vrouw van dat huis had de gewoonte van altijd bij mijn meter te komen, dus te pas en te onpas: “Emilieken, ik kom een keer bij u, kijken hoe dat het met u is.” en als ze dan bij Emilieken geweest ôt (was), heb ik altijd horen vertellen hé, was er altijd iets dat mis was, d’er was altijd iets, of d’er lag inderdaad, mijn nonkel Laurent, een duif of twee dood of de hond lag daar ziek of d’er was iets dat aan ‘t smeulen was van het een of van ‘t ander, of ze hadden geen elektriek, d’er was dus altijd iets als ze binnen geweest ôt (was). Tot op een zekere moment dat er haar iemand gezegd ôt (had): “Emilieken, ge moet ze buitensteken, want wij ondervinden wij daar van alles van”. Ze had dan een keer bij de paters geweest gelijk dat iedereen gaat en gelijk dat er nog veel mensen gaan en ze had dus ook van de paters onder andere een paasnagel meegekregen en hij zegt tegen haar: “Zit ze op ...?”; allez ja, de eerste stoel dat ze binnenkomt zet ze haar altijd neer, “Wel,” zegt hij, “plakt onder die stoel die paasnagel.” ja? En ze komt binnen en zegt hij: “Als ze haar op die stoel zet en ze blijft zitten, moogt gij honderd ten honderd gerust zijn dat er aan dat mens niets en mankeert” ze komt dus binnen en gelijk dat ze die stoel, de leuning pakt, “Aiaiai, ik heb iets vergeten thuis”, dat kon nu hé, dat kon nu, maar ze heeft dus die dag niet meer weergekeerd. ‘s Andrendaags komt ze weer, ze zet haar neer, dat is dus het verhaal van mijn meter hé, ze zet haar neer en ze stelt haar onmiddellijk weer recht en ze zet haar op een andere stoel. Maar ze zat dus altijd te kijken en rond te kijken en ze’n ôt (had) geen verhaal, ze ‘n ôt (had) geen verhaal en anders wist ze altijd alle nieuws. En mijn meter wilde haar altijd min of meer nog een beetje naar die stoel, maar zij meed wel degelijk die stoel, dat heb ik altijd mijn meter horen vertellen. En ze is daar op gehele korte tijd daarna daar buiten gebleven.II -Ze was haar spraak kwijt.48 -Dus zij wist dus niet, d’er was dus iets dat haar belemmerde van toch nog binnen te komen.46 - ‘t Zelfde van bij Albert (Albert Ribbens, inf. 47) hé, ik heb het ook verteld hé, mijn Albert heeft van de duivel bezeten geweest hé.
Beschrijving
In Cottem woonde een vrouw voor wie de mensen bang waren. Wanneer ze voorbij haar huis kwamen, maakten ze altijd een kruisteken. In het huis van die vrouw zag men vaak kaarsen staan en breipriemen op tafel liggen. Wanneer die vermeende heks bij een bepaalde vrouw op bezoek was geweest, liep in het huis van die vrouw altijd iets mis; men had geen electriciteit meer, de hond werd ziek, er stierf een duif, enzovoort. De vrouw ging te rade bij de paters, van wie ze een paasnagel kreeg. De paters zeiden: “Die paasnagel moet je onder de stoel plakken waar de heks altijd gaat op zitten. Als ze blijft zitten, mag je er zeker van zijn dat er met haar niets aan de hand is”. Toen de bezoekster de volgende keer langskwam, ging ze op de stoel zitten. Even later stond ze op omdat ze bij haar thuis iets was vergeten. De vrouw is die dag echter niet meer teruggekomen. De volgende dag kwam ze weer op bezoek. Ze ging op die stoel zitten, maar toen ze er nog maar even zat, stond ze weer op en ging op een andere stoel zitten. Ze had niets te vertellen, hoewel ze anders altijd alle nieuwtjes wist.
Daarna is de vrouw niet meer in dat huis geweest.
Daarna is de vrouw niet meer in dat huis geweest.
Bron
C. De Winne, Leuven, 1999
Commentaar
2.1 Heksen
oost-vlaams (groot-zottegem)
48C
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Zottegem   
Plaats van Handelen
Cottem