Hoofdtekst
Caesar, een advocaet in Zeeland, een drollige poetsemaecker eens noodtsaeckelijck tot Rotterdam te doen hebbende, konde niet wel met de schippers accordeeren over de vracht, soodat hij 3 à 4 mael wederom ging. Een fielebout die Caesar kende gaet bij de schippers, seggende: 'Sijt gij dul, dat gij soo een vent wilt vervoeren. De keerl krijgt veeltijts sulcke buyen dat hij puyr dol is etc.' Caesar hadde ondertusschen sijn reyssackje gaen haelen en quam weer op het veer, met aenbiedinge van haer de volle vracht te sullen geven, maer elck hadde sijn ooren verlooren. Hij moest weerom, half rasende, omdat hij de reden niet konde bedencken. 's Anderendaegs treft hij juyst een veerman die 's daegs te vooren hier niet hadde bij geweest, maer de spreeuw siende dat Caesar was klaer geraeckt, komt bij den schipper met een stadige tronie. 'Wel vriend, wat hebt gij begonnen etc.' R. 'Ick heb het niet geweten. 't Is nu te laet, ick moet er nu mee over.' R. 't Heeft noch sulcken noot niet als gij maer daer oppast dat gij gaeuw sijt als hij sijn nagelen begint te bijten, want dan komt het hem over.' R. 'Ja, ja, daer sal geen actie van weesen.' Caesar gaet scheep en onderweegen eenige papieren rakende sijn saeck doorloopende, begost na ouder gewoonte sijn vingers na de mond te brengen. R. 'De luycken toe, de luycken toe gespijckert.' R. 'Wat duyvel sal dat sijn, ick kan hier niet sien.' Bongs, bongs. 'Schipper! Schipper!' R. 'Ja, ja, ick ken u wel, raest nu sooveel als 't u belieft.' Dit spoock duyrde tot Rotterdam, alwaer de schipper terstont de schout ging haelen, aen dewelcke hij de historie verhaelde. Men dee de luycken op daer hij uyt quam als rasend en uytsinnig, maer hij wiert wel haest gevat en siende dat hij de hoop moest geven, stelde hij sich wat sachter aen en de pots beginnende te mercken, stierde hij om 2 van sijn neven, die hem terstont verwelkomden ende den schout ende schipper uyt de droom en Caesar uyt dit spel hielpen.
Beschrijving
Caesar ging per schip naar Rotterdam. Een kennis van hem zag dat, en waarschuwde de schipper dat hij Caesar niet mee moest nemen, omdat hij gevaarlijk was. Daarom moest Caesar een ander schip zoeken. De kennis waarschuwde ook de tweede schipper, maar toen was het al te laat: Caesar was al aan boord. De kennis zei dat het gevaarlijk werd als hij aan zijn nagels begon te bijten. Caesar nam op het schip zijn papieren door en bracht - naar zijn gewoonte - zijn vingers naar zijn mond. De schipper sloot de nietsvermoedende Caesar toen op. Pas in Rotterdam kon het misverstand opgelost worden toen twee neven hem kwamen ophalen.
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Naam Locatie in Tekst
Caesar   
Zeeland   
Rotterdam   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20