Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

JCOHEN18 - De vervloekte klokken van Breda

Een legende (boek), 1919

Hoofdtekst

De vervloekte klokken van Breda.

Het waren twee jonge menschen, Maria van Gavre en
Jonker Walther van den Ulvenhout, en ze leerden
elkaar kennen in de Meie des levens. Wee hen!
Want toen hij voor zijn vader trad, om hem eerlijk te
zeggen: "ik min Maria van Gavre," weerde de grijsaard
hem af.
"Ik mag het u niet toestaan!"
"Waarom niet, vader?!"
De oude man staarde in de vlammen, en hij gaf geen
antwoord. De jonker viel voor hem neder.
"Vader, bij uw jeugd, denk aan de dagen, dat gij moeder
lieghad, al in den Meie des levens. Wad zoud ge uw vader
hebben geantwoord, als hij had gezegd; " ge zult niet."
Vloek, vloek over de vijanden der jeugd!"
"Neem de ander," zoo kreet de grijsaard, "doch niet
Maria van Gavre!"
"Waarom niet? Ik hoor geen reden!"
Het is mijn wensch en mij bevel!"
Luid lachende ging de jonker uit de zaal. Hij zadelde
het ros. Hij reed langs de wegen, en hij pijnigde zijn paard
tot meerdere spoed. Zóó kon hij denken.
"Mijn vader weet niet meer, wat liefde is, hij neemt,
dat ze beheerscht kan worden, hij wil me dwingen, of God
of duivel me dwingen kan. Eerder houdt hij 't kloppen
van mijn hart tegen dan den drang van mijn liefde. Ver-
doemd! rijd aan, paard, zóó ben ik, ik hol tot waar ik
terecht kom, en mijn liefde zweept me op. 't Kan me niet
schelen. Als het dan moet zijn, dan zeg ik: Laat het komen,
zooals het komt."
Eensklaps hield hij het paard in, en sloeg de handen
aan 't hoofd.
"Zou ik haar hedenmiddag niet ontmoeten, om haar te
vertellen, wat mijn vader zei?! Ze zal er niet meer zijn.
Ik, ongelukkige! Ik had haar in mijn armen kunnen sluiten,
en ze zal nu in haar huis wezen, zonder dat ik haar heb
gezien!" Hij voelde de gedachte branden van voorhoofd
tot nek, zooals een zwaren helm, dien men langen tijd
heeft gedragen. Hij dacht aan haar oogen. Wilde zijn
vader trachten hem van haar te scheiden? Hij lachte met
al zijn wilde verlangen.Toen eensklaps wendde hij zijn
paard, en deed het spoor-slags rijden naar de plaats, waar
hij Maria zou ontmoeten.
Nog wachtte ze, vergezeld van een oude dienares, die
verveeld en ongeduldig een eind van haar afstond. Zij liep
den ruiter tegemoed, en ze vatte hem, nadat hij 't ros had
doen stilstaan, bij de hand.
"hoe heb ik gewacht!" hij steeg af en bond zijn dier
aan een boom. "Wat heeft je vader gezegd?"
"Laat me je eerst kussen."
"Eerst, wat heeft je vader gezegd?"



"En als mijn vader gezegd heeft, dat wij elkaar niet
mogen minnen, moet ik hier dan weer heengaan, em is er
geen genade voor mij? Verdoemd! wat doet het er toe,
wat mijn vader denkt...."
"Dus vindt hij 't niet goed dat wij elkaar lief hebben?"
vroeg ze droeve. Hij zag haar verwonderd aan.
"Hoe weet jij dat?"
"Uit jouw woorden. O, walther, ik wist, dat wij niet bij
elkaar konden komen. Ook mijn vader zei: er kan niets
bestaan tusschen den Ulvenhout en van Gavre. Waarom
moeten onze ouders zo wreed zijn?"
"Dat men ons niet met rust kan laten," schreeuwde
hij wild. "Wat gaat ons een veete aan tusschen de van
den Ulvenhouts en de van Gavres? Wij hebben elkaar
lief! En als het geen veete is, zal men mij vertellen, waarom
wij geen paar mogen worden."
"dus wij moeten elkaar verlaten?"
"Nee! nu zal de grap eerst beginnen, voor jou en voor
mij. Denkt mijn vader, dat hij mij zal overwinnen? Luister
naar me! De nachten zijn donker. Ik zal met je vluchten.
Heb je me lief?"
"ik weet niet, of ik zal durven. Ik wist, dat je 't me
zou vraegn, en ik smkeekte mezelf, dat je het niet zou
doen! Want hoe moet ik me tegen je verweren. Vraag
't me niet weer...."
"Wat zal de oude man zich ergeren, als ik hem zeg:
"Ik ben getrouwd met Maria van Gavre!" Stil ...ik weet
een kerk.....waar 's nachts een priester bidt. Hij zal
ons inzegenen!"
"Walther, wanneer je 't beveelt...."
"Overmorgen nacht! Zacht weer, regen of wind. Het
is gelijk! Wij hebben elkander lief!"
Toen wist ze het, dat zij hem gehoorzamen moest, als
't leven. Vader en moeder waren vreemd voor haar gewor-
den, en , gelijk altijd, werd de vreemde een vriend. Ja,
anderen dan hij bestonden er niet op deze wereld.
"Ik zal doen, wat je vraagt," beloofde ze zacht. "Ik
heb je lief!"
Hij sloot haar in zijn armen, en kuste haar teeder
en beschermend. Zij legde haar hoofd tegen zijn schouder,
en ze schreide, van ongekende wanhoop. Hij streelde
haar troostend over de wangen, en vroeg:
"Heb je mij niet lief?"
Ze bezag hem, hoe zonderling! voor de eerste maal.
Zij kende zijn gang en ze kon de trekken van zijn gezicht
één voor ééndroomen, wanneer ze de oogen sloot. maar
bezien had ze hem nooit, in den drang der waarheid, wel
gezien in den drang der liefde.
"wat kijk je me aan?" zoo schertste hij.
"Walther! ik verlaat vader en moeder om jou....."
"Vindt je niet een nieuw huis weer? Lieveling, als je vader
en moeder je vervloeken, zal ik je liefhebben....te meer..."
"Hoe glanzen je oogen. Er is een glans in je oogen,
dien ik niet kende. Jij meent, dat je alles dwingen kunt!"
"Wee, die mij in den weg staan!"
" Moet ik dan niet verschrikt wezen? Wat zal er
geschieden?"
"Geschiede, wat wil! Wij behooren bij elkaar!"
Ze spraken met elkander af, dat ze twee nachten later
zouden vluchten. Hij zou met een dienaar onder haar
venster staan, en een ladder tegen den muur zetten.
Te paard zouden ze weg-rijden. Hij beloofde den telganger
mede te nemen. Ze stond op het afgesloten uur gereed.
De ladder hoorde ze dichtbij haar venster leggen. In den
donkere nacht zag ze niets. De paarden stonden onbe-
weeglijk. De heer en zijn dienaar zeiden niets tegen elkaar,
en ook fluisterden ze niet.
Ze luisterde. Heel zacht besteeg iemand de sporten van de ladder. Hij trad met gedempte schreden in haar kamer.
Ze wachtte angstig. haar hart klopte, van angst, alsof
een inbreker haar naderde. Hij nam haar in zijn armen,
en zij was gerust.
De dienaar daarbuiten was in de verte verdwenen, en
hij ontstak een flambouw. Bij dit rossige, schemerende
licht —waaiend, als voer en de wind door, doch het woei
niet — droeg heur minnaar haar naar beneden. Op het-
zelfen oogenblik doofde de gloed, zoodat het voor hen,
die mochten hebben geluisterd, kon schijnen, als gingen
toevallige ruiters voorbij.
"waarheen voer je mij!" zoo vroeg ze fluisterend, nadat
zij een eind weegs van haar huis waren verwijderd. Hij lachte.
"Dus je hebt toch vertrouwen in me, dat je me wachtte,
zonder te vragen, waarheen ik je zou brengen, liefste!"
"Ja", antwoorddde ze eenvoudig, en in de duisternis
zocht ze zijn hand.
"We zijn spoedig, waar we wezen moeten."
Voor een kerk deed hij zijn paard stil-houden, en, nadat
hij op den grond was gesprongen, hield hij ook den tel-
ganger in. "Straks zullen we draven", zeide hij, "als ons
huwelijk is ingezegend. dan zal ik verre met je gaan, waar
geen mensch ons vinden kan, lieveling! Nu komt er een
leven van geluk voor je."
Hij voerde haar aan de hand de kerk binnen. Daar
legde het kaarsenlicht rossige gloed en schemerde
schaduw tegen den donkere nacht. Bij het Altaar zagen
zij tweeën een biddende priester, die niet opkeek bij
hun nadering.
"Dit is de priester", fluisterde Walter, "aan wien ik
heb gedacht. Vele nachten, wanneer de menschen slapen,
bidt hij in de eenzame kerk. Hij zal ons het geluk niet
weigeren."
Zij wachtten eerbiedig, tot de priester van zijn plaats
rees. Zij stonden hand in hand. In den geest van den
priester trilde nog de echo van het gebed, en hij hield
zijn hoofd gebogen. Walther sprak tot hem, en nu eerst
bemerkte de droomende, dat er menschen op hem wachtten,
en aanr zijn goeden raad verlangden.
"Wat wilt ge?" vroeg hij mild.
"Vader! zie hier voor u een minnend paar, dat u smeekt,
om het in te zegenen tot het huwelijk!"
"Komt ge dáárvoor in den nacht?"
"Zoo men ons overdag belet te gaan, moeten we den
nacht wel zoeken!"
"Waarom belet men u overdag te gaan?"
"Ik weet het niet, vader! Men heeft mij dit niet verklaard!"
"Hoe is uw naam?"
"Walther van den Ulvenhout!"
"En van het meisje dat naast u staat?"
"Maria van Gavre..."
"En uw vader heeft gezegd, dat een huwelijk tusschen
de van den Ulvenhouts en van Gavres niet mocht zijn."
"Weet gij het ook?"
"Eischt ge van mij, dat ik dit huwelijk mijn zegen zal geven?"
Maria vouwde haar handen. "Houd ons niet tegen...gij zijt ons
geluk of ons ongeluk!"
"Iedere nacht, dat ik den laatsten tijd hier voorbij-
ging", zeide Walther zacht, "dacht ik: deze priester is
goed, hij zal me begrijpen. We hebben elkander liefgehad,
zoodat de geheele wereld veranderde, zóó plotseling als
een weiland in den eerste voorjaarsdag. Wilt gij dat
geluk breken?"
De priester stond hoog voor hen, en de vloek zijner
gedachten was zijn houding.
"Ik wijd dit huwelijk van Jonker Walther van der Ulvenhout en
Maria van Gavre niet in."
Vol wilde drift tstte de jonge minnaar naar het klokke-
touw, dat dichtbij hem hing. Zijn vingers omknelden het,
zoo vast, dat men de gedachte kon hebben, of hij iemand
wilde worgen. In ontzetting greep de priester zijn arm.
"Walther!" zoo smeekte hij, en hij noemde hem bij zijn voornaam,
"luid de klokken niet. Ze zijn nog ingezegend en daarom in de macht
van den Satan. Hij zal u ter verderve leiden, zoo ge aan het touw trekt."
De jonker luisterde niet. Hij begon de klokken te luiden,
dat ze klonken over het land. Zóó onstuimig zoekt een
dichter naar de woorden zijner smart. Doch de klokken,
waarover de duivel nog macht had, ze gaven een sner-
pende kreet, en teglijkertijd ontvielen ze den toren,
en ze donderden neer in het water, dat vóór de kerk stroomt.
De toren zelf stortte in en bij honderdtallen
hagelden steenen op Walther en maria neer, die op
de plek dood bleven.
De priester, die had gewaarschuwd, hij bleef ongedeerd.
Van alle kanten kwamen de menschen toeloopen, en ze
staarden verwonderd naar de twee liken en den levende,
die roerloos stond, ziende God's en Duivel's macht in
één daad vereend.

Onderwerp

SINSAG 0945 - Andere Begegnungen mit dem Teufel.    SINSAG 0945 - Andere Begegnungen mit dem Teufel.   

Beschrijving

Twee jongen mensen, Maria van Gavre en Jonker Walther van den Ulvenhout worden verliefd op elkaar. Als ze hun vaders om toestemming voor het huwelijk vragen, zeggen beide ouders dat hun huwelijk niet kan zijn. Walther weigert zich hierbij neer te leggen. Hij vraagt Maria met hem het ouderlijk huis te ontvluchten en stiekem te trouwen. Hij kent een kerk waar elke nacht een priester bidt en denkt dat deze hun huwelijk wel wil inzegenen. Niet veel later ontvluchten ze het ouderlijk huis. Samen rijden ze naar de kerk, waar Walther de priester vraagt hun huwelijk in te zegenen. De priester weigert. Woedend grijpt Walther het klokkentouw en luidt de klokken. Deze zijn echter 's nachts in de macht van Satan. De klokken vallen uit de toren en storten in het water voor de kerk. De toren zelf stort in en hierbij komen Maria en Walther om het leven. De priester die hen waarschuwde blijft leven. In een nacht werd zo de macht van god en de Duivel tentoon gespreid.

Bron

J.Cohen. Nederlandsche Sagen en Legenden II. Zutphen, 1919. p.115

Commentaar

1919
Andere Begegnungen mit dem Teufel.

Naam Overig in Tekst

Maria van Gavre    Maria van Gavre   

Jonker walter van den Ulvenhout    Jonker walter van den Ulvenhout   

God    God   

Duivel    Duivel   

Satan    Satan   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20