Hoofdtekst
Rond 1854 was hier een hele groep mensen bijeen: armoedzaaiers, woeste mensen, wild volk, die hier bijeengekomen waren - niet vrijwillig, maar omdat ze het kanaal gingen graven van Smilde naar Emmen: het Oranjekanaal. En dat is niet gegraven met grote machines, zoals dat tegenwoordig gebeurt, maar met de hand - dat wil zeggen: met een schep natuurlijk. Noeste arbeid. En men kwam hier terecht op een mooie zandberg. Zie, daar ligt het lager, het Odoornerveen... het Odoornerveen zeggen wij, wij wonen op Schoonoord, op De Kiel en in het Odoornerveen. En, die waren op die mooie zandheuvel terecht gekomen en het was mooi weer en ze dachten op een goeie dag: we blijven hier. We zijn het meetrekken van het werk hartstikke zat. Iedere keer op zo'n plekje waar ze namelijk leefden als er weer een stukje kanaal gegraven werd, dan werden er oude keten gebouwd, en weer afgebroken als ze weer een stukje verder gingen, en weer opgebouwd... en dat waren ze zat. En er werd gedebatteerd ook over een naam, en die naam dat werd Schoon-oord.
En we zitten hier in een hele oude school, een ouderwetse school, één lokaal, alle kindertjes in één klas, de kleintjes beneden, de groten daarachter. Zo'n school moet hier ook gestaan hebben: niet hier terplekke, maar ergens in het dorp, heel in den beginne. Daar zijn natuurlijk geen foto's van. Ik denk dat jullie deze school een beetje raar vinden, maar opa's en oma's weten het nog heel goed. Zelfs ik ben zo oud: ik heb op zulke bankjes gezeten. Niet in deze school.
Het verhaal dat ik jullie ga vertellen is nog véél ouder. Het gaat over twee enorme woeste reuzen: Ellert en Brammert. Mannen die hier in het veld leefden. En ze woonden niet in kleine huisjes en in plaggenhutten, want die plaggenhutten hierbuiten die waren er ook nog niet. Het was één groot woest, wild veld. Drenthe. Met in het noorden Assen, in het zuiden Coevorden. Wat was er dan wel, in de tijd van Ellert en Brammert? Heide! Heide en moerassen zover als je kon kijken. En op die grote heide daar liepen overdag herders met kuddes schapen uit de dorpen Wezep, Orvelte en andere boerendorpjes die er wel waren. Hele kleine boeren negoties. Dat waren kleine dorpjes, zonder straten en zonder riolering, en zonder telefoon, en zonder auto's en zonder fietsen. En welbedacht zonder WC's! Zo'n hokje daar achter het huisje, daar moest je zitten, ook als het vroor, buiten in de kou. Geen winkels. Het was in de tijd dat de mensen nog houten glazen in hun brillen hadden.
Een dorp was in die tijd niet veel meer dan een paar boerderijtjes en wat smalle zandweggetjes. En de boeren lieten overdag hun schapen op de heide lopen. En daar aten ze gras, heide en de blaadjes van de kleine boompjes. En vóór het donker werd, brachten die herders de schapen weer in de boerderijtjes. Want daar was het veilig. Veilig, niet alleen voor de wolven op het veld, die er nog waren - wolven en adders - maar vooral voor de grote reus Ellert en zijn verschrikkelijke zoon Brammert. Twee reusachtige bandieten met woeste lange haren en wilde ongekamde baarden, die woonden in een door henzelf gegraven hol in een steenachtige heuvel. Als je een klein beetje verder loopt... het hol was oorspronkelijk daar [wijst noordelijk], Brammertshoop genoemd, het is er nog, niet het hol. Het hol is hier nagebouwd; dat kun je straks zien als je een eindje verder loopt.
Reusachtige bandieten in een donker hol. Altijd donker, want er zat geen raam in. In een hoek van het hol lag een hoop oud stro. Daar sliepen ze. En in plaats van dekens trokken ze 's nachts een schapenvel over zich dat ze geroofd hadden van de schapen van de herders op het veld.
Ellert en Brammert roofden nog veel meer. Ze deden niks anders. Ze waren doortrapt en gemeen. Ze hadden vanuit hun hol dunne zwarte draden over het heideveld gespannen, en aan die draden zat in het hol een schapenbel vast. En als er dan iemand op het heideveld liep, en hij liep met zijn voet, zonder dat hij er over nadacht en niets in de gaten had, tegen zo'n draad aan, dan ging er in het hol - klingelingeling - de bel. En dan gingen Ellert en Brammert erop uit om te gaan roven en te gaan stelen. En soms nog veel erger: te gaan moorden. Als zo'n arme drommel dan nog bloot weg kon vluchten, dan had hij nog geluk gehad. Want menigeen was al doodgeslagen met de grote knuppels van Ellert en Brammert.
Midden op de hei lag een diep dal - hierachter in het bos [wijst westwaarts]. En de mensen hier in de buurt noemen dat de Moordenaarskuil. Daar ga ik nu met mijn hondje wandelen, hoor. D'r is nu niks meer aan de hand. Naast die zandheuvel, met dikke stenen, ligt de kuil, de heuvel, stenen, nóg een zandweg. Die zandweg is er nog. Dat noemen we de oude Groninger weg, van Groningen naar Coevorden. En soms, wanneer Ellert en Brammert wisten wanneer er een karavaan met rijke lui in koetsen voorbij zou komen, dan maakten ze een hinderlaag. En een hinderlaag is iets wat je in de weg legt, zodat een ander er lekker niet langs kan. Ze rolden hele grote stenen van die grote heuvel af op de weg. En dan moesten alle koetsiers van de bok af om natuurlijk die weg weer vrij te gaan maken. En zolang moesten zij hun koets onbewaakt achterlaten. En dat was het moment waarop Ellert en Brammert tevoorschijn sprongen om die arme drommels te gaan beroven.
Met al dat moois gingen ze er vandoor. Natuurlijk voedsel, natuurlijk mooie kleren en warme kleren. In hun hol lag een berg met gouden kettinkjes en armbanden en geld en sieraden. Maar die woeste reuzen, die deden helemaal niets met die rijkdom. Ze kochten er niets voor. Ze leefden alleen maar in een vies, rommelig, stinkend hol.
Die reuzen, Ellert en Brammert, die maakten soms ook ruzie met elkaar. Vader Ellert wilde dat zijn zoon Brammert dan zorgde voor het eten, het hol wat opruimde, maar Brammert had de pest aan dat werk.
"Daar ben ik te groot voor," zei 'ie dan: "Dat doe je zelf maar."
Ik zou wel oppassen, met zo'n woeste vader...
En toen bedachten ze een vreselijk plan. Ze wilden een vrouw in hun hol, een vrouw die alles moest doen wat zij wilden.
En let op, zeg ik dan altijd (vrouw-zijnde) hoe het met deze mannen afloopt!
Ze besloten de eerste de beste vrouw die op de heide zou komen, bij hen in het hol te halen. Ze konden haast niet wachten tot er een vrouw zou komen en ze begonnen al een beetje te zoeken langs de randen van het heideveld.
Marieke, dat was een mooi meisje uit Orvelterveen - een heel klein dorpje op de hele grote heide. En op een dag had ze een beetje ruzie met haar vader en moeder, en kwaad liep ze naar buiten. Ze wilde even alleen zijn, even weg van haar zeurende vader en moeder. Ze liep stampend over de zandweg.
Haar vader riep nog: "Ga niet zo ver! Het is hartstikke gevaarlijk!"
Maar wat doe je als je kwaad bent? Dan denk je niet goed na. En ze stampte door.
Aan de rand van de heide was de kwaadheid een beetje gezakt, en het huilen was over. En ze zag mooie bloemen om zich heen, en de bloeiende heide, en de mooie leeuwerik zong het hoogste lied in de lucht. Ze zag een mooie vlinder voorbij fladderen en ze dacht: ik ga even liggen. Slapen. En ze deed haar ogen dicht. Maar toen ze even later haar ogen weer opendeed, schrok ze verschrikkelijk. Ze keek recht in het gezicht van twee woeste reuzen, die haar oppakten en meedroegen naar het hol. Wat moest ze doen? Ze wilde wel schreeuwen, maar wat zouden d'r vader en moeder zeggen als ze wisten dat ze weggelopen was? Dat wilde ze eigenlijk ook niet. Wat moest ze doen?
En voordat ze het wist, was ze al in het hol. Die reuzen die bulderden van het lachen toen ze vertelden dat ze nóóit meer naar huis mocht.
"Je bent nu mijn vrouw," zei reus Brammert, "en je doet alles wat ik wil! Begrepen?"
"Hoho," zei vader Ellert, "ik ben de oudste. Je bent mijn vrouw."
Na een tijdje bekvechten besloten de wilde mannen dat Marieke de vrouw van hun allebei maar moest zijn. En vanaf dat moment sliep Marieke de ene nacht in het stro bij Brammert en de andere nacht onder de vieze schapenvellen bij Ellert. En ze moest hard werken: poetsen en vegen en ratten wegjagen en het hol opruimen en koken en nog veel meer. Konijnen slachten! Eigenlijk veel vies werk. En als Marieke niet deed wat die wilde reuzen zeiden, dan kreeg ze een pak slaag...!
Zeven lange jaren waren voorbijgegaan sinds Marieke door de reuzen was meegenomen. En jullie snappen natuurlijk wel dat Marieke een verschrikkelijke hekel kreeg aan die reuzen. Ze wilde terug, naar haar ouders in Orvelterveen. Maar dat ging niet. Die reuzen lieten haar niet gaan. En stiekem weglopen, denk je? Nee, dat ging ook niet. Want als Marieke bij die ene reus sliep, onder die schapenvellen, dan ging die ander voor de ingang liggen, zodat ze niet weg kwam. En als die andere wegging om te roven en te stelen, dan bleef die ene bij het hol om op Marieke te passen.
Brammert bedacht op een dag wel eens, dat Marieke wel eens zijn haren kon wassen en knippen. En soms moest ze met het grote blinkende scheermes zelfs de kop van die lelijke reus kaalscheren. En na een tijdje leek Ellert dat ook wel wat.
Op een zekere dag, het was prachtig zonnig weer (beetje zoals nu), lagen Ellert en Brammert voor het hol een vat gestolen jenever op te drinken. En wat is jenever? Dat weet niet iedereen. Jenever dat is sterke drank. En als je daar teveel van drinkt, dan word je moe en slaperig en vooral onverstandig. Ze kregen verschrikkelijke ruzie, omdat ze allebei het laatste restje drank voor zichzelf wilden. Toen - klingelingeling - rinkelde de schapenbel. In de richting van Borger was iemand met zijn voeten tegen die zwarte draden aangelopen. En er moest geroofd worden. Vader Ellert pakte zijn grote bijl op en vertrok om te stelen. Maar Brammert, die was een beetje dronken en moe en slaperig; die had daar geen zin in.
"Laat mij maar hier," zei 'ie.
"Scheer mijn baard af!" commandeerde 'ie tegen Marieke, "maar zacht en voorzichtig."
En Marieke wist dat voor een goede scheerbeurt het mes verschrikkelijk scherp moest zijn. Zonder randjes en zonder karteltjes. Ze sleep het grote scheermes eerst met een slijpsteen. Gggrrrr. En om daarna alle randjes en karteltjes eraf te halen, ging het nog langs een grote, brede leren riem. Fffht fffht fffht fffht.
"Komt er nog wat van, vrouw?" zei Brammert: "Of moet je weer een pak slaag?"
En Marieke werd een beetje kwaad. Ze kon toch niet sneller?
Terwijl ze met de scheerkwast en warm water het gezicht van die lelijke reus inzeepte, viel 'ie in slaap. Zo dronken was 'ie. En Marieke die bedacht nu: ik moet nou vluchten. Nu moest ze weglopen. Maar wat als die grote reus daarna wakker zou worden? Het was hartstikke ver naar het huis van haar ouders! Toch... Marieke bedacht zich niet. Ze pakte het grote blinkende scheermes op en sneed met één grote haal de hals van die lelijke reus door. En Marieke rende weg van het hol, zo hard ze kon, over de heide. En toen die oude reus, Ellert, even later met alles wat 'ie gestolen had terug kwam bij het hol, zag hij zijn zoon Brammert liggen. Dood. In een plas bloed. Hij begreep natuurlijk meteen wat er gebeurd was.
Hij rende naar buiten en hij zag in de verte nog net Marieke wegrennen.
En hij brulde: "Kom terug!"
Maar Marieke holde natuurlijk weg met de grootste passen die ze had. Woedend greep Ellert zijn grote bijl en draafde met zijn grote lange benen achter Marieke aan. En jullie begrijpen natuurlijk wel dat zo'n reusachtige reus veel harder kan lopen dan zo'n klein meisje dat moe is van het harde werken. De voorsprong van Marieke werd kleiner en kleiner. En Marieke raakte buiten adem. Ze durfde bijna niet om te kijken. Ze was bijna bij het boerderijtje van haar ouders toen ze de dreunende voetstappen van Ellert vlak achter zich hoorde. In haar haren blies de hete adem van de reus. En ze voelde de kracht uit haar benen vloeien. Maar struikelend kon ze nog net de grote deur... de baander, de grote deur van de boerderij bereiken. En ze rukte aan de kruk. Maar als je in paniek bent, dan wil het niet. De reus zag dat. Hij zwaaide zijn grote bijl achterover en gooide naar Marieke. Maar doordat ze gestruikeld was, voorover, suizde de grote bijl over haar hoofd en kwam trillend in de deur tot stilstand. Ze rukte nog een keer. Gelukkig: open! Gauw naar binnen! De grote grendels erop.
Ze was veilig. Veilig voor de grote reuzen Ellert en Brammert, en terug bij haar vader en moeder.
Jankend en doodmoe van de wilde achtervolging zakte die grote reus Ellert in elkaar voor de deur waarachter zijn geliefde Marieke was verdwenen. En stierf.
Het was weer veilig op het Ellertsveld. Vanaf toen heeft men het grote heideveld het Ellertsveld genoemd. En iedereen kon er weer veilig rondlopen. Er gingen mensen wonen, ze ploegden de heide om, het Oranjekanaal werd gegraven en dorpen gesticht. En zo wonen hier de mensen in de dorpen Schoonoord, De Kiel en Odoornerveen. Maar nog altijd kun je hier in de buurt de overblijfselen vinden: de Brammertshoop richting Borger. De Moordenaarskuil hier vlak achter in het bos. Als je daar bij het hekwerk kijkt, dan kan je het zien. En het hol dat nagebouwd is. Maar je kan helemaal veilig in de speeltuin. Ellert en Brammert zijn er niet meer... Dat was het.
Onderwerp
TM 2601 - Hoe het dorp (de stad, heuvel, straat, een plek of het stuk land) aan z'n naam is gekomen   
ATU 0965* - Robbers’ Alarm Bell.   
SINSAG 0161 - Die Entstehung des "Stipelzeichens"   
Beschrijving
Bron
Motief
K413 - Thieves stretch chain across road and evade pursuers.   
Commentaar
Filmfragment van vertelster Henny over Ellert en Brammert (opname Theo Meder): https://www.youtube.com/watch?v=uEpdCnuegvk&ab_channel=TheoMeder
Ook aanwezig tijdens de vertelling: Ruben Koman en stagiaire Saskia van Oostveen.
Naam Overig in Tekst
Ellert   
Brammert   
De Kiel   
Brammertshoop   
Moordenaarskuil   
Marieke   
Orvelterveen   
Naam Locatie in Tekst
Schoonoord   
Smilde   
Emmen   
Oranjekanaal   
Odoornerveen   
Drente   
Drenthe   
Assen   
Coevorden   
Ellertsveld   
Groningen   
Groningerweg   
Borger