Hoofdtekst
Ernst sey aen Willem, dat hij op juffrouw Dorothé verlieft was. 's Anderendaegs seyde hij dat juffrouw Barbara wel eens so schoon was. Drie dasen daerna kost hij nagt nog dag rusten om den oorlog, die hem van een onbekende schoonheyt, die hij in de kerck gesien had, wiert aengedaen. R. 'Maer hoe kan ick al u praetjes voor waerheyt aennemen, dan hebt gij het eens op die, morgen weer op dese. Ik weet niet wat ick ervan seggen sal.' R. 'Als ick u de waerheyt sal biechten, soo soo zijn het soo maer driften, daer ick door ontroert worde voor dien tijt, als ick soo een schoone vrouw sie. Maer wat de liefde aengaert, ick verklaere u, dat ick niemant lief heb als mijselven.' R. 'Ick geloof dan, dat gij wynigh rivals hebt.'
Beschrijving
Ernst vertelt Willem telkens op wie hij verliefd is. Elke dag is dit een andere mooie vrouw. Willem weet niet meer wat hij nog moet geloven en spreek Ernst hierop aan. Ernst vertelt hem dat het steeds maar driften zijn en dat hij niemand zo lief heeft als zichzelf. Willem antwoordt: 'Ik geloof dat je dan weinig rivalen hebt.'
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Naam Overig in Tekst
Ernst   
Willem   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20