Hoofdtekst
Hoe scoen dat haer lichaem was nae haerre doot. Capitel XLII
SI hadde voerseyt dat sy als ander menschen sterven soude met grooter pinen ende dat in haer doot gheen miraculen ghescien en souden. Ende dat ghesciede eens deels alsoe. Maer aen haer lichaem vantmen een groot wonder, want in haer aenschijn en mocht men gheen dootverwe sien. Mer het hadde een scoon wit blinckende verwe ende glinsterde also betamelic scoon als oft hadde gheweest bestreken met olyën of met vernis, also dattet gheen ghemeen sterfelijc of doot menschen aensicht en sceen te wesen, maer een ghelikenis van een glorifeceert menschen lichame. Ende die ghene die dat saghen, seiden dat sy nye also scoone beelt en hadden ghesien, ende daer om en consten sy dat niet ghenoech aensien. Na die selve manier was al haer lichaem betamelijc wit ende blinckende als haer aensicht. Ende het was also betamelijc vollivich ende gheheel in allen leden, of sy gheen siecten of quetsinghe of wonden en hadde ghehad, uut ghenomen die wonden die si hadde in haren rechten arm ende een van dien wonden die si van die pijcaerden [241Va] hadde ontfanghen, ende op die stede scenen te wesen cleyn licteeken als syden draden.
Heer Jan voerseyt hadde drie susteren die met anderen eerlijken persoenen dat lichaem bewaerden, ende die waren daer af also seere versadet, dat si van die tijt dat si ghestorven was, tot dat sij begraven wert gheen begheerte en hadden te eten, noch te drincken, noch te slapen.
SI hadde voerseyt dat sy als ander menschen sterven soude met grooter pinen ende dat in haer doot gheen miraculen ghescien en souden. Ende dat ghesciede eens deels alsoe. Maer aen haer lichaem vantmen een groot wonder, want in haer aenschijn en mocht men gheen dootverwe sien. Mer het hadde een scoon wit blinckende verwe ende glinsterde also betamelic scoon als oft hadde gheweest bestreken met olyën of met vernis, also dattet gheen ghemeen sterfelijc of doot menschen aensicht en sceen te wesen, maer een ghelikenis van een glorifeceert menschen lichame. Ende die ghene die dat saghen, seiden dat sy nye also scoone beelt en hadden ghesien, ende daer om en consten sy dat niet ghenoech aensien. Na die selve manier was al haer lichaem betamelijc wit ende blinckende als haer aensicht. Ende het was also betamelijc vollivich ende gheheel in allen leden, of sy gheen siecten of quetsinghe of wonden en hadde ghehad, uut ghenomen die wonden die si hadde in haren rechten arm ende een van dien wonden die si van die pijcaerden [241Va] hadde ontfanghen, ende op die stede scenen te wesen cleyn licteeken als syden draden.
Heer Jan voerseyt hadde drie susteren die met anderen eerlijken persoenen dat lichaem bewaerden, ende die waren daer af also seere versadet, dat si van die tijt dat si ghestorven was, tot dat sij begraven wert gheen begheerte en hadden te eten, noch te drincken, noch te slapen.
Beschrijving
42. De schoonheid van Liedewijs lichaam na haar dood
Liedewij had gezegd dat ze onder grote pijnen zou sterven en dat erg geen wonderen plaats zouden vinden in haar stervensuur. Maar haar lichaam was wonderbaarlijk mooi. Ze had geen doodskleur, maar was prachtig blank en glinsterde. Het leek op het gezicht van een verheerlijkt mens. Haar lichaam was niet uitgeteerd en vertoonde geen spoor van de abcessen of verwondingen, behalve de wonden in haar rechterarm en een van de verwondingen die de soldaten haar hadden toegebracht. Die littekens waren als zijden draden. Drie zusters van Jan, de biechtvader, hielden samen met anderen de dodenwake. Ze voelden zich daardoor zo vervuld van gelukzaligheid dat ze vanaf het moment van sterven tot de begrafenis geen enkele behoefte hadden aan voedsel of slaap.
Liedewij had gezegd dat ze onder grote pijnen zou sterven en dat erg geen wonderen plaats zouden vinden in haar stervensuur. Maar haar lichaam was wonderbaarlijk mooi. Ze had geen doodskleur, maar was prachtig blank en glinsterde. Het leek op het gezicht van een verheerlijkt mens. Haar lichaam was niet uitgeteerd en vertoonde geen spoor van de abcessen of verwondingen, behalve de wonden in haar rechterarm en een van de verwondingen die de soldaten haar hadden toegebracht. Die littekens waren als zijden draden. Drie zusters van Jan, de biechtvader, hielden samen met anderen de dodenwake. Ze voelden zich daardoor zo vervuld van gelukzaligheid dat ze vanaf het moment van sterven tot de begrafenis geen enkele behoefte hadden aan voedsel of slaap.
Bron
Het leven van Liedewij, de maagd van Schiedam. (Ed. Ludo Jongen en Cees Schotel). Verloren, Hilversum 1994 (tweede druk).
Commentaar
ca. 1435
Dit verhaal is per hoofdstuk ingevoerd. Er zijn 44 hoofdstukken. <br>
Tekst en informatie: http://www.dbnl.org/tekst/_lie002lied01_01/
Tekst en informatie: http://www.dbnl.org/tekst/_lie002lied01_01/
Naam Overig in Tekst
Liedewij   
Jan   
Plaats van Handelen
Schiedam (Zuid-Holland)   
Kloekenummer in tekst
K003p   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:21