Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

- Vliegende Hollander

Een (), (foutieve datum)

Onderwerp

SINSAG 0471 - Schiff segelt durch die Luft.    SINSAG 0471 - Schiff segelt durch die Luft.   

ATU 0777* - The Flying Dutchman.    ATU 0777* - The Flying Dutchman.   

Beschrijving

Schiff segelt durch die Luft

Tekst

De weersomstandigheden zitten kapitein Van der Decken niet mee. Maar hij is vastberaden: hij zal de Kaap omzeilen, desnoods met hulp van de duivel. Dat had hij beter niet kunnen zeggen. Zijn schip raakt in de macht van de boze, en wordt gedoemd tot eeuwig varen. De zeilen staan altijd gespannen, ook bij windstilte, en zelfs bij tegenwind gaat het met hoge snelheid vooruit. Het schip wordt daarom 'de Vliegende Hollander' genoemd. Een ontmoeting met deze Vliegende Hollander wijst op naderend onheil.

De sage over de Vliegende Hollander is betrekkelijk kort geleden ontstaan, namelijk in de achttiende of negentiende eeuw. Dit gebeurde onder invloed van de literatuur.
Er worden wel al langer 'bijgelovige' verhalen verteld (met name onder zeelui) over spookschepen, die ongeluk brachten aan degene die ze tegenkwam. Zo is er bijvoorbeeld een legende uit de dertiende eeuw waarin een eeuwig varend schip voorkomt. Het verhaal gaat over twee broers, Waleram en Reginald van Valkenburg, die beiden verliefd worden op hetzelfde meisje, Alix. Zij kiest voor Waleram, en Reginald wordt zo kwaad, dat hij Waleram en Alix vermoordt. Daarna vlucht hij. Hij krijgt spijt, en vraagt een kluizenaar om raad. Deze adviseert hem om naar het noorden te trekken. Hij zal een schip vinden, en moet aan boord gaan. Reginald wordt op zijn tocht begeleid door twee figuren, die zijn goede en zijn slechte kant vertegenwoordigen. Aan boord van het schip gekomen, beginnen de twee figuren te dobbelen om Reginalds ziel. Het schip heeft geen stuurman, maar vaart uit zichzelf al eeuwen rond.
Ook waren er vele fragmentarische vertellingen over het bestaan van, of ontmoetingen met spookschepen. Er was echter nog geen sprake van één bepaald schip met een eigen verhaal: de naam "Vliegende Hollander" heeft waarschijnlijk pas in de achttiende eeuw zijn intrede gedaan. Een voorbeeld van een dergelijk bericht is te vinden in het Overijsselsch Sagenboek van Sinninghe: boven Schokland zag men eens, tijdens een storm, een koopvaardijschip met witte zeilen in de lucht laveren. Schrijvers hebben elementen uit de volkstraditie opgepikt, en er een verhaal van gemaakt. Volksoverlevering en literaire elementen zijn in het geval van de Vliegende Hollander dus met elkaar verwoven.

Kaap de Goede Hoop stond voor zeilschepen bekend als een gevaarlijk punt. Het werd wel 'de Stormkaap' genoemd. Er zijn sterke stromingen, die elkaar kunnen kruisen. Het komt voor dat twee winden elkaar passeren in tegengestelde richting, waardoor het lijkt alsof een ander schip tegen de wind in zeilt. Ook is er een sterke afwisseling tussen wind en luwte, waardoor het kan gebeuren dat één schip nauwelijks vooruit gaat, terwijl een ander, dat zich in de buurt bevindt, een hoge snelheid heeft. Bovendien schept het klimaat een vrij grote kans op luchtspiegelingen.
Door deze extreme weersomstandigheden rond Kaap de Goede Hoop kwam het nogal eens voor dat de bemanningen van verschillende schepen elkaar van tovenarij of spokerij verdachten: tegen de wind in zeilen, een hoge snelheid hebben ondanks windstilte, substantieloos zijn (de Vliegende Hollander kan dwars door een ander schip heenvaren zonder dat één van de twee schade ondervindt), plotseling opdoemen en weer verdwijnen, en dergelijke.Ook is het denkbaar dat er wel eens verlaten scheepswrakken op zee ronddreven, waarvan de gehele bemanning bijvoorbeeld door een besmettelijke ziekte was geveld.
G. Kalff meent dat de Vliegende Hollander-sage van Engelse oorsprong is. Uit het verhaal spreekt, naar zijn idee, verachting tegenover Hollanders. Groot-Brittannië en Nederland waren elkaar vijandig gezind in de 17e en 18e eeuw. Het was ook in Engeland dat de Vliegende Hollander voor het eerst in de literatuur opdook.
In The Rime of the Ancient Mariner van de Engelse dichter Samuel Taylor Coleridge (1798) wordt melding gemaakt van een spookschip. De zeeman ziet hoe de Dood en het Leven op het schip zitten te dobbelen om zijn ziel. Het gaat hier niet specifiek over de Vliegende Hollander, maar het element van dobbelen om de ziel van een zondaar, zoals dat ook in de legende over Waleram en Reginald voorkwam, komt ook in veel Vliegende Hollander-verhalen voor.
Sir Walter Scott schrijft in zijn epische gedicht Rokeby uit 1812 over een schip, waar onder de bemanning de pest uitbreekt, als straf voor een moord die aan boord is gepleegd. Daardoor wordt het schip in geen enkele haven toegelaten, en moet eeuwig blijven rondvaren.
In 1821 verscheen een verhaal in Blackwoods Edinburgh Magazine. Het vertelde over een spookschip, waarvan de kapitein Willem van der Decken werd genoemd. De naam Van der Decken werd overgenomen door de schrijver Edward Fitzball in zijn toneelstuk The Flying Dutchman uit 1826. Het stuk is een bewerking van het verhaal uit het tijdschrift, en werd ook in Nederland opgevoerd.
De Engelse schrijver Frederick Marryat introduceert een nieuw verhaalelement, namelijk verlossing van de vloek. In 1837 verschijnt zijn roman The Phantom Ship. Deze roman plaatst de Vliegende Hollander in het midden van de zeventiende eeuw. Kapitein Van der Decken staat erop om, ondanks de slechte weersomstandigheden, door te blijven varen omdat hij zo snel mogelijk rond de Kaap wil. De bemanning protesteert, en Van der Decken wordt zo kwaad, dat hij de stuurman overboord gooit. Zijn straf is ononderbroken te moeten varen tot het eind der tijden. Maar Van der Decken wordt van de vloek verlost door zijn zoon Philip. Deze komt aan boord, en brengt een stukje van het heilige kruis mee. Samen knielen vader en zoon op het dek om te bidden, en het schip, inlusief bemanning, verdwijnt in de golven: Van der Decken wordt eindelijk rust gegund.Van der Decken heeft bij Marryat ook een vrouw, zij wordt Katharina genoemd.
Ook in Duitsland vindt de Vliegende Hollander zijn weerklank. Heinrich Heine wijdt het zevende hoofdstuk van Aus den Memoiren des Hernn von Schnabelewopski (1831) aan het thema, waarin hij overigens niet de naam Van der Decken noemt. Richard Wagner schrijft in 1843 de opera Der Fliegende Holländer. Ook hij gebruikt het verlossings-motief, maar op een andere manier dan Marryat. De kapitein van de Vliegende Hollander is in de macht van de duivel. Hij moet eeuwig zeilen, maar er bestaat een mogelijkheid om verlost te worden, namelijk door de onvoorwaardelijke trouw van een vrouw, die bereid is zich voor hem op te offeren. Om in de gelegenheid te zijn een dergelijke dame te vinden, mag de kapitein elke zeven jaar even aan land. Uiteindelijk vindt hij een meisje, Senta, dat al jaren op zijn komst gewacht heeft. Ze kent de zeevaarder van een schilderij. Hij vraagt haar ten huwelijk en zij is bereid met hem mee naar zee te gaan. Omdat de kapitein toch niet helemaal gelooft in haar onvoorwaardelijke trouw (een andere man, Erik, dingt ook naar haar hand) vertrekt hij uiteindelijk toch zonder haar. Het meisje klimt dan op een rots en stort zichzelf in zee. Op dat moment is de betovering verbroken: het schip zinkt, en de kapitein en zijn geliefde worden verenigd in het hiernamaals.
Ook tegenwoordig komt men de Vliegende Hollander nog tegen in muziek, literatuur en film.
In 1995 verscheen een Nederlandse speelfilm met de titel De Vliegende Hollander, geregisseerd door Jos Stelling. In deze film krijgt een kleine jongen, een bastaard, van een verhalenverteller te horen dat zijn vader 'de Vliegende Hollander' is. Zijn schip zweeft over de golven, tegen de wind in. Het heeft zwarte masten en rode zeilen, en op de boeg staat een leeuwekop met één oog. De Hollander is onsterfelijk. Hij komt nooit aan land, omdat, volgens de verteller, een kapitein zijn schip nooit mag verlaten. De jongen gelooft dat het werkelijk zo is, en gaat op zoek naar zijn vader. Het verhaal gaat van de ene generatie op de andere over. De bastaard verwekt ook zelf een bastaardzoon, die op zijn beurt te horen krijgt dat zijn echte vader vliegen kan. Met 'Vliegende Hollander' wordt nu dus eens niet een schip aangeduid, maar een persoon, die al dan niet op een schip vaart.
Matthijs Vermeulen componeerde de muziek bij het 'openluchtspel' De Vliegende Hollander, waarvan de tekst werd geschreven door Martinus Nijhoff. Het werd voor het eerst opgevoerd in 1930, en daarna pas weer in 1997. Het is een combinatie van muziek en theater, geschreven ter ere van het lustrum van het Leids Studentencorps in 1930. Nijhoff combineert het verhaal van de Vliegende Hollander met dat van het -> Vrouwtje van Stavoren, en het leven van Bonifacius. Het speelt zich af tijdens het Paasfeest in 745, dus zo'n duizend jaar eerder dan gebruikelijk is voor de Vliegende Hollander. In 2005 realiseerde de Efteling, niet zonder de nodige tegenslagen, de Vliegende Hollander als een nieuwe, spectaculaire attractie.

Frederick Marryat is de eerste die beweert dat de kapitein van de Vliegende Hollander uit Terneuzen komt. Wellicht heeft Marryat zijn afkeer van Hollanders in Terneuzen opgedaan, want hij heeft er een tijdje gewoond. Er is ook wel beweerd dat de plaatsnaam op een contaminatie berust, en terug zou gaan op Ternuten, de naam van een legendarisch groot schip: zie --> Schip van Sinternuit. De predikant A.C.H. Römer plaatste een bewerking van Marryats roman, met de titel 'Het Vliegend Schip', in de Zeeuwsche Volksalmanak van 1846. Hij speelde in op Marryats verwijzing naar Terneuzen, en deed het voorkomen alsof het om een Terneuzens volksverhaal ging. Aanvankelijk was Römers presentatie van het verhaal als volkssage onterecht, want hij had het overgenomen uit de literatuur. Maar na zijn publicatie is het verhaal in Terneuzen een volksverhaal geworden. De Terneuzenaren hebben Van der Decken als locale volksheld aangenomen.
In het Zeeuws Sagenboek van Sinninghe staat een verhaal over een spookhuis in de Noordstraat in Terneuzen. Men vertelt dat dit het geboortehuis van Van der Decken is. En de sage van de Vliegende Hollander 'leeft' nog steeds in Terneuzen. Zijn naam wordt tegenwoordig als een soort toeristische attractie gebruikt (zie bijvoorbeeld de internet-site van de stad Terneuzen: http://people.zeelandnet.nl./snoopy/devlieg.htm). In 1972 is er een standbeeld opgericht ter ere van Van der Decken.
Het zou kunnen dat er in Terneuzen al volksverhalen de ronde deden over spookschepen, en dat ofwel Marryat, ofwel Römer zelf, op deze verhalen heeft ingespeeld en ze met de Vliegende Hollander heeft verbonden. Maar volgens Paul de Schipper had Terneuzen in de zeventiende en achttiende eeuw geen haven van zo'n omvang dat het de thuishaven voor een groot schip als de Vliegende Hollander kon zijn. Het gaat dus wel degelijk om een fictief verhaal.
Marryat heeft, kortom, elementen uit de mondelinge traditie (zeemansverhalen over spookschepen) verwerkt in een literair verhaal. Dit verhaal is op haar beurt weer opgenomen in de mondelinge overlevering. Er is sprake van een 'wisselwerking' tussen vertel- en schriftcultuur.
Er zijn heel wat verschillende versies van het Vliegende Hollander-verhaal in omloop. De vervloeking (straf), het rondspoken en het onheil brengen aan andere schepen zijn de hoofdelementen van het verhaal, die in vrijwel alle versies terugkomen.
Er zijn twee manieren waarop de kapitein het noodlot over zichzelf af roept: ofwel hij sluit zelf een verbond met de duivel, ofwel hij verloochent God en wordt door hem gestraft.
Het element dat steeds terugkeert is dat het schip vertraging oploopt door storm en tegenwind, meestal bij Kaap de Goede Hoop. Door deze pech doet de kapitein iets dat hij niet had moeten doen: hij roept de duivel aan, of vervloekt God. Hij behandelt zijn manschappen slecht, gooit de stuurman overboord, gooit een hostie in het water, zeilt op vrijdag de dertiende of op een heilige dag (meestal Pasen of Goede Vrijdag), laat een metgezel op een ander schip in de steek met wie hij had afgesproken om samen rond de Kaap te varen, of roept dat hij hoe dan ook niet op zal geven, al duurt zijn reis tot in de eeuwigheid (tot de Dag des Oordeels).
Het 'vliegen' van de Vliegende Hollander kan op verschillende manieren worden opgevat. Het schip vliegt inderdaad, letterlijk, in de lucht. Het kan over zandbanken en eilanden, die in de weg liggen, heen zweven. Of het wordt meer figuurlijk uitgelegd. De Vliegende Hollander dankt dan zijn naam aan zijn hoge snelheid.
De naam Van der Decken (Vanderdecken, Van der Dekken, Van der Decke) komt het meest voor. Maar ook de namen Barend of Bernard Fockesz (Focke, Fokke, Fokkes), Falkenberg (of Van Valkenburg), Van Straten, en Pieter van Halen worden met de Vliegende Hollander in verband gebracht.
Met name in Friesland wordt de Vliegende Hollander geassocieerd met Barend Fockesz, een historische figuur. Hij was een Friese zeeman, die in 1678 de snelheidsrecords verbrak door in drie maanden tijd met zijn VOC-schip naar Indië te zeilen. Er werd een standbeeld voor hem opgericht op het eiland Kuiper bij Batavia, dat echter in 1808 door Engelsen werd vernield.
Men vertelt dat Fockesz deze hoge snelheid bereikte door een verbond met de duivel te sluiten. De versie die in Spokerijen in Amsterdam en Amstelland van Sinninghe staat (waarin het schip van Fockesz 'de Kroonvogel' wordt genoemd) vertelt hoe tijdens een van de reizen de stuurman overboord valt. Dit wordt geweten aan onoplettendheid van de duivel. De anders altijd gespannen zeilen hangen even slap, waardoor de stuurman bang wordt en een verwensing uit. In sommige andere verhalen (bijvoorbeeld bij Marryat) raakt ook de stuurman over boord, maar dan is de kapitein (Van der Decken) degene die dit op zijn geweten heeft. Hij gooit de stuurman in het water uit woede, omdat hij vindt dat het schip te langzaam gaat. Daarna pas komt het schip in de macht van de duivel. Na zeven jaar loopt het verbond af, en neemt de duivel de macht over het schip in handen. Sindsdien moet de Vliegende Hollander eeuwig varen, zonder ooit aan land te gaan. Barend Fockesz staat, als stokoude man, op de brug met een brief in zijn hand, bestemd voor de bazen van de VOC. Niemand durft de brief van hem aan te nemen.
Ook de brief komt in meerdere verhalen voor. Een bootsman die beweerde in 1880 een ontmoeting met de Vliegende Hollander te hebben gehad, vertelde dat het om een soort 'kettingbrief' ging: het schip dat de brief in ontvangst neemt, moet de plaats van de Vliegende Hollander innemen.
Ter Laan noemt als bijnaam voor de kapitein van de Vliegende Hollander 'De Pikkerd'. Hij zou, nadat het schip bij Kaap de Goede Hoop toch uiteindelijk vergaan is, nog steeds geen rust hebben maar als albatros rondzwerven en rampen aankondigen. Het beeld van de albatros lijkt te zijn geïnspireerd door The Rime of the Ancient Mariner.
In het door Sinninghe gepubliceerde verhaal krijgt kapitein Fockesz van de duivel de opdracht om de masten uit te hollen en met vloeibaar lood te vullen. Ter Laan merkt op dat de Vliegende Hollander ijzeren masten heeft. Hierdoor kunnen ze bij storm niet breken.
De bemanning van de Vliegende Hollander bestaat uit grijsaards, skeletten, of spoken.
De kapitein van het spookschip wordt wel eens vergezeld door een witte, danwel zwarte poedel, die nooit van zijn zijde wijkt.
Ook in Vlaanderen komen verhalen over de Vliegende Hollander voor. Het schip krijgt in sommige van deze verhalen de naam Concordia. De kapitein laat zijn bemanning in de steek als het schip ten onder dreigt te gaan, bijvoorbeeld bij brand. Of hij smeekt God om genade, maar denkt daarbij alleen aan zijn eigen redding. Hij vergeet om ook voor zijn manschappen te bidden, en wordt daarvoor gestraft. Er wordt ook verteld over een kaper uit Duinkerke, Jan Bart, die op een vliegend schip zeilt. Hij heeft zichzelf aan de duivel verkocht.
Een soortgelijke vertelling als die van de Vliegende Hollander is het legendesprookje over Ahasverus, de ->Wandelende Jood. Ook hij moet eeuwig rondzwerven, maar dan te voet, over land in plaats van op zee. Hij weigerde, volgens de overlevering, om Jezus even bij hem te laten uitrusten op diens weg naar Golgotha met het kruis. Daarvoor werd hij tot in de eeuwigheid verdoemd. Een andere analogie vormt de sage over de -> Wilde Jager. Van hem wordt verteld dat hij op heilige dagen op jacht ging, en daarom tot eeuwig jagen werd veroordeeld. Iets soortgelijks geschiedde met het -> Mannetje in de Maan: hij gebruikte de heilige zondag om hout te sprokkelen, want hij was van mening dat alle dagen eender waren. Of het nu zondag of maandag was, iedere dag was voor hem geschikt om te werken. Voor straf werd hij door God naar de maan verbannen, om tot in de eeuwigheid zijn maandagen daar te vieren. Het niet respecteren van een heilige dag (zondag, Paasdag, Goede Vrijdag) wordt ook de kapitein van de Vliegende Hollander noodlottig, in sommige van de vele verhaalversies.
Eeuwige straffen zijn niet zeldzaam in de verteltraditie. Bij de Grieken werd al verteld over eindeloze straffen in de onderwereld, bijvoorbeeld Tantalus die naar voedsel en water reikt, dat steeds voor zijn handen verdwijnt. Of Sisyfus, die steeds als hij de top van de heuvel bijna bereikt heeft, zijn steen naar beneden laat vallen en weer opnieuw moet beginnen. Een vloek is meestal eindeloos, net zoals het voortleven van de ziel in de hemel. Onsterfelijkheid (op aarde) wordt als een straf gezien, omdat de ziel in zo'n geval nooit rust zal kunnen vinden.
Er zijn een aantal ontmoetingen met de Vliegende Hollander vastgelegd. In 1880 bijvoorbeeld beweert de Engelse bootsman van het schip de V.L.Teechen een vreemd, oud schip te hebben gezien op zee, in de buurt van Kaap de Goede Hoop. Hij heeft het over een zwart schip, dat slechts verlicht wordt door het vage schijnsel van de maan. Aan het roer stond een uitgemergelde grijsaard in lompen gehuld. De bemanning bestond uit skeletten. Eén van de opvarenden probeerde de ongelukkige bootsman een brief te overhandigen. Degene die de brief aanpakt, moet volgens de verteller de plaats van de Vliegende Hollander innemen.
Op 11 juli 1881 kwamen de zonen van de Engelse koning Edward VII het spookschip, volgens hun eigen scheepsjournaal, tegen tussen Melbourne en Sidney. Zij voeren op het oorlogsschip de Bacchante. Ze hebben het over een vreemde, rode gloed die het schip omringde. Op 8 oktober 1959 had kapitein Piet Algra volgens eigen zeggen een ontmoeting met de Vliegende Hollander, nabij Kaapstad in de Straat Magelhaen. Het was slecht weer, met regen, sneeuw en harde wind. Toen de stuurman de naam van de Vliegende Hollander uitsprak, doemde het spookschip plotseling op. Het voer met volle zeilen tegen de wind in. Net voordat de twee schepen met elkaar in aanvaring raakten, verdween het spookschip plotseling weer. De volgende dag verscheen er een berichtje over Piet Algra's mysterieuze ontmoeting in de plaatselijke krant van Kaapstad, Cape Town Argus. Dit is de laatst bekende ontmoeting met de Vliegende Hollander geweest.

Literatuur

EM 4, kol. 1299-1305; Kalff 1923; Kuipers 1993; Ter Laan 1949, p. 430; Meertens 1979, p. 161-162; De Schipper 1993; Sinninghe 1936, p. 28, 69-70; Sinninghe 1975a, p. 8-11, 31-32; Sinninghe 1933a, p. 161; Sinninghe 1943a, p. 79; Stibbe 1934, p. 271-90.
Aanvullende literatuur:
- Jan Kuipers, 'Is de Vliegende Hollander een vliegende Zeeuw'? In: Jan Kuipers, Dwaallichten in de Delta (Goes 1988), pag. 73-76.
- Jan Kuipers, 'De Vliegende Hollander en zijn thuishaven.' De blauwe wimpel: maandblad voor scheepvaart en scheepsbouw in de Lage Landen 46(1991)12, 430-431.
- Jan J.B. Kuipers, 'Het geritsel van Van der Decken', Ballustrada 9 (1995)nr. 3, 41-46.
- Jan J.B. Kuipers, 'Mysteries en verhalen van de zee', in: Jan J.B. Kuipers, Doeke Roos en Jan de Quelery, Een ster om op te sturen. De laatste eeuwen van de vierkant getuigde schepen (Schoorl: Pirola, 1995), pag. 64-76.
- Jan J.B. Kuipers, 'Ridderspel en boerenpret. Zeeuwse ontmoetingen van elite- en volkscultuur', in: Jan J.B. Kuipers, Het verhaal van Zeeland (Hilversum: Verloren, 2005), pag. 231-264 [252-257].
- Reggie Naus: De Vliegende Hollander, biografie van een spookschip. Utrecht 2005.