Beschrijving
(a) Een boerenmeid, (a1) -dochter, (a2) meisje, (b) is bang voor een grote vogel, (b1) vogels, (b2) roeken, (b3) een adelaar, (b4) onweer. (c) Zij doet haar rok(ken, kleren) over haar hoofd, (c1) steekt haar hoofd in een hooibult, (d) op aanraden van de knecht. (e) "Dit is de vogel uiteletuit, / Die pikt alle mooie meisjes de ogen uit!" e.d. (f) De kencht, (f1) een passerende postbode, neemt haar nu. (g) Zij: "Uiteletuit, Uiteletuit, / Pik mij maar in mijn waterfluit, Maar God bewaart mijn ogen", e.d. (g1) zij denkt dat de bliksem inslaat, maar vindt dit wel leuk [K1363].
Subgenre
mop
Literatuur
Hoffmann 1973 225 K1363.7.