Hoofdtekst
Nou, je wete wel, der benne altijd van die menschen die graag niks doen, maar toch eve goed een groote bluf wille slaan of ze de wijsheid in pacht hebben. Zoo was er dan ook ers een man die niet graag wat uitvoerde, dat hij ging in plaats van te werke an de weg legge slape. Hij leit een mooi poossie, en toe komme die mugge op hem of, en die steke hem zoo dat hij hem geen raad weet. Op laatst wordt ie nijdig, slaat en slaat, dat vijf viele der tegelijk dood neer.
"Jonge, wat ben ik een kerel: vijf in ien klap," zeit ie: "Dat zel ik op een plankie schrijve."
Dat daan ie ook en hij ging weer legge. Een poossie later komt er een rijtuig anrijden. De koetsier leest daar `vijf in één klap', dat die houdt ho.
Hij zeit tege zijn heer die in de wage zat : "Deer durf ik niet voorbij. Lees zelf maar ers: `vijf in ien klap'."
"Ja," zeit de heer, "we mosten hem maar es fatsoendelijk vragen."
Dat ging an. Ze make hem wakker en vrage of hij zoo een baas is.
"Ja," zeit ie, "ik heb er zoo pas vijf tegelijk dood eslage."
"Zoo iemand moet ik net hebbe," zeit de heer: "Rijd dus maar mee."
Hij dus mee op de wage en hij vertelt maar raak van alles wat ie gedaan of niet gedaan had. Om kort te gaan: de heer neemt hem in dienst.
Maar ja, dat groote feit bleef natuulijk niet verborge, en zoo hoorde ook de burgemeester het. Die liet hem bij hem komen.
"Hoor es, maat," zeidie: "hier in het bosch ben twee reuze. As jij die nou wete te doode, dan zelle we je goed beloone."
"O, das niks," zeidie, "dat zel ik wel klare."
Dat ze sture hem het bosch in en houwe an de uitgange de wacht, dat ie er niet ooit kon. Toe het al knappies donker wier, hoorde nie ineens een gebrul, en ja, daar kwam de reus en de reuzin an. Nou, hij niet zoo effetjes bang natuurlijk, dat hij klimt in de boom. Maar wat wil het geval? Onder die boom hadde de reus en de reuzin net erlui nachtverblijf. Toe ze den goed en wel ligge te slape, gooit hij een keisteen net op de reus zijn kop. Die wier kwaad, want die docht dat de reuzin het daan, dat die twee krijge zoo een ruzie dat de reus de reuzin dood slaat.
Toe ging de reus vanzelf weer slape, maar toe ie goed en wel sliep, gooit ie een andere keistien net op zijn harsenspan, dat die was ook dood.
Nou, hij mooi blijd natuurlijk. Hij naar de uitgang van het bosch en het zwikkie verteld.
Hoe ie dat dan edaan had?
O, zoo en zoo. Eerst had ie de reus aan zijn mes erege en toe de reuzin.
"Jongen, jongen, dat is een kerel!"
Ieder was verbluft, en een poos later kreeg ie van een andere plaats een uitnoodiging om een leeuw te doode, die deer in het bosch was.
Nou ben ik gesjochte, docht ie, maar hij gong er toch op an.
Hij was pas in het bosch, of daar kwam de leeuw al an. Hij op de loop, de leeuw hem achternee. Net had de leeuw hem bijna bij het slippie van zijn jas, of hij ziet een schuur. Hij er in. De leeuw hem achterna. Nou was er gelukkig een tweede deur: hij der dus weer uit, de deur achter hem dicht, en zoo zit de leeuw gevangen. Hij natuurlijk weer na de andere terug.
"Hoe heb je dat toch elappe?"
"Nou," zeit ie: "toe de leeuw an kwam, heb ik hem net as een knijn bij zijn oore enome en hem in het hok opeslote."
Dat was een blijdschap natuurlijk, en de roep ging, dat hij een man was die zoo wat van alles kon. Maar wat gebeurt? Deer komt oorlog.
De koning zeit: "Die man moet ik hebben."
Dat hij moet an het hof komme. Of ie mee wil helpe de vijand bevechte.
"Wel ja," zeit ie, "das voor mijn niks."
Maar inwendig wier ie toch benauwd. Nou, hij kreeg een best paard, een vurig beessie, maar voor hem wel wat al te mooi, want hij kon er haast niet bove op blijve zitte. Zoo trokke ze op weg en kwamme bij een stad. Aan de andere kant van de stad was de vijand. Door al het lawaai begint zijn paard te schrikke en die met hem op de hol. Ze vliege overal voorbij en zoo ook voorbij een winkel met schilderije, waar de koopman enkele schilderije buite had opgehange. In zijn angst grijpt ie er een van, en net was dat het schilderij van Maria met het Kind Jezus op schoot. In zijn angst houdt ie het vast, maar onderwijl holt het paard door. De vijand ziet hem ankomme en mikt op hem, maar ze schiete mis. Hij holt door, maar toe hij dichterbij kwam, zagge ze dat het een man was die Maria en Jezus in zijn armen [had]. Deer wouwe ze niet op schiete, en omdat ze dochte dat ie onder die bescherming stong, ginge zullie an de haal en, Grietdome, zoo had ie de vijand ook al weer overwonne.
Vol bluf vertelde nie natuurlijk wat voor wondere hij gedaan had en de koning was zoo in zijn schik, dat ie opperste van het leger wier.
(D. Schuurman)
"Jonge, wat ben ik een kerel: vijf in ien klap," zeit ie: "Dat zel ik op een plankie schrijve."
Dat daan ie ook en hij ging weer legge. Een poossie later komt er een rijtuig anrijden. De koetsier leest daar `vijf in één klap', dat die houdt ho.
Hij zeit tege zijn heer die in de wage zat : "Deer durf ik niet voorbij. Lees zelf maar ers: `vijf in ien klap'."
"Ja," zeit de heer, "we mosten hem maar es fatsoendelijk vragen."
Dat ging an. Ze make hem wakker en vrage of hij zoo een baas is.
"Ja," zeit ie, "ik heb er zoo pas vijf tegelijk dood eslage."
"Zoo iemand moet ik net hebbe," zeit de heer: "Rijd dus maar mee."
Hij dus mee op de wage en hij vertelt maar raak van alles wat ie gedaan of niet gedaan had. Om kort te gaan: de heer neemt hem in dienst.
Maar ja, dat groote feit bleef natuulijk niet verborge, en zoo hoorde ook de burgemeester het. Die liet hem bij hem komen.
"Hoor es, maat," zeidie: "hier in het bosch ben twee reuze. As jij die nou wete te doode, dan zelle we je goed beloone."
"O, das niks," zeidie, "dat zel ik wel klare."
Dat ze sture hem het bosch in en houwe an de uitgange de wacht, dat ie er niet ooit kon. Toe het al knappies donker wier, hoorde nie ineens een gebrul, en ja, daar kwam de reus en de reuzin an. Nou, hij niet zoo effetjes bang natuurlijk, dat hij klimt in de boom. Maar wat wil het geval? Onder die boom hadde de reus en de reuzin net erlui nachtverblijf. Toe ze den goed en wel ligge te slape, gooit hij een keisteen net op de reus zijn kop. Die wier kwaad, want die docht dat de reuzin het daan, dat die twee krijge zoo een ruzie dat de reus de reuzin dood slaat.
Toe ging de reus vanzelf weer slape, maar toe ie goed en wel sliep, gooit ie een andere keistien net op zijn harsenspan, dat die was ook dood.
Nou, hij mooi blijd natuurlijk. Hij naar de uitgang van het bosch en het zwikkie verteld.
Hoe ie dat dan edaan had?
O, zoo en zoo. Eerst had ie de reus aan zijn mes erege en toe de reuzin.
"Jongen, jongen, dat is een kerel!"
Ieder was verbluft, en een poos later kreeg ie van een andere plaats een uitnoodiging om een leeuw te doode, die deer in het bosch was.
Nou ben ik gesjochte, docht ie, maar hij gong er toch op an.
Hij was pas in het bosch, of daar kwam de leeuw al an. Hij op de loop, de leeuw hem achternee. Net had de leeuw hem bijna bij het slippie van zijn jas, of hij ziet een schuur. Hij er in. De leeuw hem achterna. Nou was er gelukkig een tweede deur: hij der dus weer uit, de deur achter hem dicht, en zoo zit de leeuw gevangen. Hij natuurlijk weer na de andere terug.
"Hoe heb je dat toch elappe?"
"Nou," zeit ie: "toe de leeuw an kwam, heb ik hem net as een knijn bij zijn oore enome en hem in het hok opeslote."
Dat was een blijdschap natuurlijk, en de roep ging, dat hij een man was die zoo wat van alles kon. Maar wat gebeurt? Deer komt oorlog.
De koning zeit: "Die man moet ik hebben."
Dat hij moet an het hof komme. Of ie mee wil helpe de vijand bevechte.
"Wel ja," zeit ie, "das voor mijn niks."
Maar inwendig wier ie toch benauwd. Nou, hij kreeg een best paard, een vurig beessie, maar voor hem wel wat al te mooi, want hij kon er haast niet bove op blijve zitte. Zoo trokke ze op weg en kwamme bij een stad. Aan de andere kant van de stad was de vijand. Door al het lawaai begint zijn paard te schrikke en die met hem op de hol. Ze vliege overal voorbij en zoo ook voorbij een winkel met schilderije, waar de koopman enkele schilderije buite had opgehange. In zijn angst grijpt ie er een van, en net was dat het schilderij van Maria met het Kind Jezus op schoot. In zijn angst houdt ie het vast, maar onderwijl holt het paard door. De vijand ziet hem ankomme en mikt op hem, maar ze schiete mis. Hij holt door, maar toe hij dichterbij kwam, zagge ze dat het een man was die Maria en Jezus in zijn armen [had]. Deer wouwe ze niet op schiete, en omdat ze dochte dat ie onder die bescherming stong, ginge zullie an de haal en, Grietdome, zoo had ie de vijand ook al weer overwonne.
Vol bluf vertelde nie natuurlijk wat voor wondere hij gedaan had en de koning was zoo in zijn schik, dat ie opperste van het leger wier.
(D. Schuurman)
Onderwerp
AT 1640 - The Brave Tailor   
ATU 1640 - The Brave Tailor.   
Beschrijving
Een luie man ligt langs de weg te slapen als muggen hem komen steken. Hij slaat ernaar en slaat er vijf in één klap dood. Hij vindt het een prestatie en schrijft op een bordje `vijf in één klap'. In de veronderstelling dat de man een krachtpatser is, neemt een heer hem in dienst. Het feit komt de burgemeester ter ore; hij geeft de held de opdracht om de twee reuzen in het bos te doden. De held klimt in een boom, waaronder juist de reuzen komen slapen. Hij gooit de reus een kei op zijn hoofd. De reus verdenkt de reuzin; ze krijgen ruzie en de reus slaat de reuzin dood. Als de reus weer slaapt, gooit de held hem dood met een andere kei. De held schept bij terugkeer enorm op, en liegt over zijn daden. Even later moet hij in een ander bos een leeuw gaan doden. Spoedig zit de leeuw achter hem aan. De held vlucht een schuur in en gaat er via de andere deur weer uit, zodat hij de leeuw opsluit. Bij terugkeer dist hij een veel heldhaftiger verhaal op. Zodra er oorlog uitbreekt, krijgt de held van de koning de opdracht om de vijand te bevechten. In het zicht van de vijand slaat het paard van de held op hol en stevent op de tegenstanders af. Onderweg grijpt de held een schilderij met een afbeelding van Maria en Jezus. De vijand schiet mis, en als men de devote afbeelding ziet, weigert men te schieten en slaat tenslotte op de vlucht. Hierna stelt de koning de held aan als opperste van het leger.
Bron
Collectie Bakker (Meertens Instituut)
Motief
K1951.1 - Boastful fly-killer: ”seven at a blow“.   
K1082 - Ogres (large animals, sharp-elbowed women) duped into fighting each other.   
K1951.2 - Runaway cavalry-hero.   
Commentaar
[26 december 1901] in brief van 25 april 1902
In een brief van 30 juni 1902 merkt Bakker (na een vraag van Boekenoogen) op: "Het verhaal à la Klein Kobusje kent den heer Schuurman niet verder dan hij het verteld heeft."
Door G.J. Boekenoogen bewerkt en gepubliceerd onder de titel "Vijf in één klap". Zie zijn `Nederlandsche sprookjes en vertelsels' in: Volkskunde 16 (1904), p.100-103. Boekenoogen suggereert dat deze versie "onder het volk" kan zijn gekomen door het 17e-eeuwse volksboek Kleyn Kobisje alias Koningh sonder Onderzaten, of uit Het Leven van Clement Marot. De opmerking heeft J.R.W. Sinninghe bij een herbewerking van het sprookje er kennelijk toe gebracht om de hoofdpersoon de naam Kobusje te geven. Zie J.R.W. Sinninghe: Volkssprookjes uit Nederland en Vlaanderen. Den Haag 1978, p.33-36.
Door G.J. Boekenoogen bewerkt en gepubliceerd onder de titel "Vijf in één klap". Zie zijn `Nederlandsche sprookjes en vertelsels' in: Volkskunde 16 (1904), p.100-103. Boekenoogen suggereert dat deze versie "onder het volk" kan zijn gekomen door het 17e-eeuwse volksboek Kleyn Kobisje alias Koningh sonder Onderzaten, of uit Het Leven van Clement Marot. De opmerking heeft J.R.W. Sinninghe bij een herbewerking van het sprookje er kennelijk toe gebracht om de hoofdpersoon de naam Kobusje te geven. Zie J.R.W. Sinninghe: Volkssprookjes uit Nederland en Vlaanderen. Den Haag 1978, p.33-36.
The Brave Tailor
Naam Overig in Tekst
Maria   
Kind Jezus   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:21