Een man stal altijd vee, en slachtte dat. Het vlees verkocht hij. De vellen en het afval begroef hij in potten in de grond. In zijn stal had hij een vals paardje staan; niemand durfde daar te komen.
Vader van de verteller handelde in kleine paardjes. De manen en de staart werden wel eens lang en dan moesten ze geknipt worden. Als 't aankomende maan was, dan mocht het. Maar niet bij afgaande maan anders groeide het niet meer aan.