Hoofdtekst
Er was eens een jongen, die met zijne moeder eene kleine pachthoeve bewoonde, en deze jongen heette Uilenspiegel. De eenige huisdieren, welke zij in bezit hadden, waren een witte koe en een hond, die door het wijfken met den naam "Peterselie" gedoopt was.
Zekeren dag, dat de moeder moest uitgaan, sprak ze tot haren zoon:
"Jongen, ge moet goed vuur maken, en den pot met water er boven hangen voor de soep, en zie dat ge er de peterselie niet vergeet in te doen."
"Goed moeder," was het antwoord.
Als meken nu vertrokken was, deed Uilenspiegel wat hem geboden was, doch in plaats van peterselie uit den hof, legde hij den hond in het kokende vocht.
Toen de moeder te huis kwam, was haar eerste werk, naar de soep te zien, en gij kunt denken hoe verwonderd zij was; doch Uilenspiegel wist zich te verontschuldigen en maakte eenige kwinkslagen, zoodat zijne moeder tegen wil en dank wel moest lachen en alles nog goed af liep.
Eenige dagen later, toen de moeder weer uit moest, gebood zij ditmaal de koe te grazen te zetten en begaf zich op weg.
Uilenspiegel liep alsdan naar den stal, nam het beest en trok het buiten. Toen hij nu aan het denken was, waar hij het meest gras zou vinden, zag hij dat er op het strooien dak des huizes een menigte lange halmen groeiden, nam de ladder en wilde daar de koe doen opklimmen. Gij kunt denken, dat hij daarin niet gelukte.
Alsdan, al zijn dom verstand verzamelende, dacht hij zoo bij zich zelven:
"Wat ben ik onnoozel, mij zoo te vermoeien! Het is toch maar de kop, die moet eten! Ik zal hem afkappen." Zoo gezeid, zoo gedaan. Hij haalde eene bijl en martelde het dier, tot hij den kop van den romp had, en liep er zegepralend de ladder mee op. Maar toen hij zag, dat ook de kop niet wilde eten, riep hij uit:
"Nonidomsche koe," en kwam terug beneden.
Maar ziet, daar komt zijne moeder met open armen en tranen in de oogen toegesneld en vraagt:
"Wat hebt ge nu aangevangen, gi ezel?"
Uilenspiegel vertelde het voorgevallene, en voegde er bij:
"Wel, moeder, dat is niets, ik zal den kop er maar aannaaien."
"Maar jongen, onze koe is dood."
"Hewel, dan stroop ik haar vel af en ga het verkoopen tegen eenen cent het haartje."
... Toen hij nu ter markt kwam, en de kooplieden zijn prijs vernamen, begonnen zij te lachen, en sommigen zelfs met steenen naar zijn hoofd te werpen, zoodat hij moest vluchten. Maar de avond viel, en Uilenspiegel was nog zeer ver van huis, en stond vóor een onmetelijk duister woud.
En daar hij zeer moede was, zette hij zich in de kruin van eenen eik, en na zijn vel over het hoofd getrokken te hebben, sluimerde hij welhaast in.
Het kon nauwelijks tien uren wezen, toen hij door een groot gerucht van menschenstemmen wakker schoot. Hij blikte omlaag, en bemerkte daar een tiental forschgespierde kerels, welke hun gestolen geld (want het waren dieven), bij een smokende vetkaars zaten te tellen.
Zij waren aan het twisten en juist riep een hunner in woede uit: "De duivel kan u halen, allemaal!"
Uilenspiegel, van dit oogenblik gebruik makende, liet zijn vel vallen, en al de dieven, welke dachten, dat het wezentlijk de duivel was, die hun op die verwensching verscheen, vluchtten het woud in.
Dan daalde de jongen uit den boom, scharrelde al het geld bijeen, en huppelde vol blijdschap naar huis.
't Was morgend, toen hij zijn huisje bereikte, en de moeder riep hem toe:
"Hoe zijt gij gevaren?"
"Zie eens hier, moeder," riep Uilenspiegel vol geestdrift uit. En hij wierp de klinkende muntstukken op tafel, dat het rinkelde!
"En nu," sprak hij, "nu ga ik naar de pastorij om de korenmaat, om er ons geld mêe te meten."
Toen hij in de pastorij aankwam, vroeg hem de pastoor, waar hij al dat geld gekregen had.
Uilenspiegel, die liegen kon alsof het gedrukt stond, zegde, dat hij het vel zijner koe tegen éen cent het haartje verkocht had.
"Zoo, zoo," riep de pastoor, "ik zal ook eene koe dood doen en mijn knecht met het vel naar de markt sturen."
Maar toen de pastoorknecht ter markt kwam, deden ze met hem evenals met Uilenspiegel, en riepen: "Denzelfden zot van gisteren!"
Toen de pastoor dit vernam, schoot hij in een groote gramschap, en liep recht naar het huis van Uilenspiegel.
Doch deze vroeg:
"Wat kleur had uwe koe?"
"Eene zwarte," was het antwoord.
"Eene zwarte? Maar, mensch, het moest immers eene witte zijn!" De pastoor, die insgelijks eene witte koe bezat, deed nu ook deze dood.
Maar de knecht kwam dezen keer met kneuzingen aan het hoofd weder, en de pastoor was zoo verwoed, dat hij met den koster naar Uilenspiegel ging, hem gevangen nam en in eenen grooten zak stak, en besloot hem te gaan verdrinken.
Toen zij aan een bosch kwamen, lieten zij den zak staan, en trokken even het bosch in, om een langen stok te snijden, welke dienen moest, om den jongen in de modder onder het water te stooten.
Terwijl zij weg waren, kwam daar een schaper voorbij, welke toevallig tegen den zak stampte.
Uilenspiegel, die vermoedde wie het was, riep jammerend uit:
"Och God, och God! Mijnheer de pastoor en de koster willen mij burgemeester maken en ik ken noch A noch B, en daar ik niet toestem, wil men mij nu verdrinken."
"Wel kom er dan maar uit," sprak de schaapherder, "ik ben goed geleerd, en ik zal in den zak kruipen; gij krijgt mijne kudde, ziedaar!"
Uilenspiegel bond den zak toe en vertrok. Toen de pastoor en de koster den zak in het water gedompeld hadden, keerden zij naar huis, terwijl ze zegden:
"Die kerel zal ons ten minste niet meer vangen!"
Eensklaps ontmoeten zij Uilenspiegel met zijne schapen, en terwijl zij verbluft blijven staan, vragen zij:
"Welhoe? Hebben wij u dan niet verdronken?"
"Ja, ja, kameraden, zeker... hebt gij mij... verdronken," sprak de jongen; "hadt gij mij echter wat dieper in den modder gestooten en mij wat verder in den put geworpen, dan had ik nu voor 't minst een koets met paarden."
"Zoo, zoo," stamelden de andere gasten; "is dát waar? Welnu, dan zullen wij het zelf eens wagen."
En de koster sprak: "Weet ge wat, pastoor? Ik zal het eerst in den put springen, en als ik niet ver genoeg ben, zal ik mijn arm omhoog steken."
"Goed," sprak de pastoor, en de koster plonsde in den put. Maar, daar hij zijnen arm omhoog stak, om uitgetrokken te worden, sprong de pastoor op zijn beurt nog veel verder, en... indien zij er nog niet uitgekomen zijn, dan zwemmen zij nog... achter hunne paarden.
Onderwerp
AT 1635* - Eulenspiegel's Tricks   
ATU 1635* - Eulenspiegel’s Tricks   
VDK 1635* - Eulenspiegel's Tricks   
AT 1210 - The Cow is Taken to the Roof to Graze   
AT 1653D - The Hide Dropped from the Tree   
AT 1737 - The Parson in the Sack to Heaven   
TM 8075 - De hond in de pot (soep, bier)   
ATU 1210 - The Cow (Other Domestic Animal) is Taken to the Roof to Graze   
ATU 1653 - The Robbers under the Tree.   
ATU 1737 - The Clergyman in the Sack to Heaven.   
Beschrijving
Bron
Motief
K300 - Thefts and cheats--general.   
J1904.1 - Cow (hog) taken to roof to graze.   
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Uilenspiegel   
Peterselie