Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

ROODKAPJE007 - Het Roodkapje

Een sprookje (boek), 1840

Hoofdtekst

1. Vertelling
HET ROODKAPJE
Daar was in zeker dorp, een jong meisje, het aardigste en bevalligste dat men ooit gezien had: hare moeder was zeer met haar ingenomen, en hare grootmoeder nog meer. Deze goede vrouw liet haar een rood kaproentje maken, hetwelk haar zoo fraai stond, dat men haar overal door de wandeling Rood kapje noemde.
De moeder, op zekeren tijd wafeltjes gebakken hebbende, zeide tot haar, ga heen, en zie hoe uwe grootmoeder vaart, want ik heb gehoord dat zij ziek is; breng haar deze wafeltjes en dit potje met boter. Rood kapje, ging terstond heen om hare grootmoeder, die in een ander dorp woonde, te bezoeken.
Onderwegen door een bosch gaande, ontmoette zij Wolf Neef, die wel grooten lust had om haar op te eeten, maar hij dorst het niet wagen om eenige houthakkers, die in het bosch waren, derhalve vroeg hij haar, waar zij henen ging. Het onnoozel kind, niet wetende, dat het gevaarlijk is eenen wolf het oor te leenen, antwoordde: naar mijne grootmoeder, om haar deze wafeltjes te brengen met dit potje boter dat mijne moeder haar zendt.
Woont zij verre van hier, vroeg de wolf? Ja toch, zeide Rood kapje, voorbij de molen, die gij daar ginder zit, in 't eerste huis van het dorp. Het is wel, zeide de wolf, ik zal haar ook gaan bezoeken, en ik zal deze, en gij dien weg gaan, en wij zullen zien wie er het eerste zal wezen.
De wolf, die den kortsten weg genomen had, ging met al zijne magt aan het loopen, en het meisje nam den langsten weg; zich nog ophoudende met hazelnoten te plukken, kapelletjes na te loopen, en ruikertjes te maken, van kleine bloempjes, die zij onderwegen vond.
Het duurde niet lang, of de wolf kwam aan het huis van grootmoeder, en klopte: paf, paf! Wie klopt daar? riep de grootmoeder. Uw dochtertje, Rood kapje, antwoordde de wolf, hare stem met een nabootsende, die u wafeltjes brengt met een potje boter, dat mijne moeder u zendt. De goede oude Vrouw op haar bed liggende, om dat ze wat ziekelijk was, riep: trek maar aan het riempje, dan zal de klink wel op gaan! Dit deed de wolf, en de deur ging open. Hij liep in het huis, viel terstond op de grootmoeder aan, en verscheurde haar in een oogenblik, want hij had in ruim drie dagen niet gegeten. Vervolgens sloot hij de deur weer toe, en ging in grootmoeders bed liggen, verwachtende Rood kapje, die kort daar na ook kwam kloppen.
Paf, paf! Wie is daar! riep de wolf. Het onnoozele meisje de grove stem van den wolf hoorende, verschrikte in het eerst; maar meendende dat hare grootmoeder verkouden was, antwoordde zij: ik ben uw dochtertje, Rood-kapje, die wafeltjes brengt met een potje boter, die mij mijne moeder u zendt.
De wolf zijne stem wat verzachtende, riep: trek maar aan het riempje, en de klink zal op gaan. Het meisje deed het en kwam in huis. De wolf haar ziende inkomen, kroop onder de dekens, en zeide: zet de wafeltjes en het potje boter maar op de tafel neer, en kom wat bij mij liggen.
Rood kapje ontkleedde zich, en kwam ter bed, als wanneer zij zich niet weinig verwonderde, dat haar grootje er in haar nachtgewaad zoo wonderlijk uitzag, en zeide: heden! Grootmoeder, wat heb je groote armen! Dat is om je beter te omhelzen, dochter! Grootmoeder wat heb je groote beenen! Dat is om beter te kunnen loopen kind. Grootmoeder, wat heb je groote ooren! Dat is om beter te kunnen hooren, dochter. Grootmoeder, wat heb je groote oogen! Dat is om beter te kunnen zien, kind. Grootmoeder wat heb je groote tanden! Dat is om je op te eeten, zeide de wolf, en dit gezegd hebbende, viel dat booze dier Rood kapje op het lijf, en slokte het schoone, maar onvoorzigtige meisje op.

ZEDELES
Men zie hier uit, dat in 't gemeen
De kind'ren, boven al de meisjes, die lieftallig
En aardig, welgemaakt en schoon zijn, en bevallig,
Niet moeten luistren naar elk een;
En dat zij, die dit niet gelooven, of niet weten,
Haast altijd worden van de wolven opgegeten.
'k zeg van de wolven, ja! want van alle wolven zijn
Niet van dezelfde soort en schijn:
Daar zijn er die niet fel, of wreedelijk verbolgen,
Maar moedig schijnen, en heel vreedzaam van gemoed,
Niet wild en woest, maar tam en zoet,
En die de jonge meisjes volgen
Van huis tot huis, bij dag en nacht;
Maar zulke wolven zijn de loosten,
De beste wel in schijn, maar in der daad de boosten,
Van aller wolven wreed geslacht.

Onderwerp

ATU 0333 - Little Red Riding Hood    ATU 0333 - Little Red Riding Hood   

AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)    AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)   

Beschrijving

Beschrijving Roodkapje; met mandje wafels en boter naar grootmoeder; aanwezigheid houthakkers weerhoudt wolf haar op te eten; vraagt naar wie ze op weg is; laat Roodkapje de langere weg nemen; treuzelen Roodkapje; wolf doet Roodkapje na, en verslindt grootmoeder; gaat in bed liggen, doet grootmoeder na; vraagt haar in bed te komen liggen; als Roodkapje uiteindelijk vraagt waarom ze zulke grote tanden heeft, antwoordt de wolf om haar op te eten. Gevolgd door een waarschuwing aan kinderen, en vooral meisjes, om zich niet te laten verleiden door wolven die aardig lijken.

Bron

Vertellingen van Moeder de Gans, voor de jeugd. Amsterdam: Dreckmeier, 1840
KB: KW 1087 G 43
Collectie Roodkapje/Karsdorp

Motief

K2011 - Wolf poses as ”grandmother“ and kills child.    K2011 - Wolf poses as ”grandmother“ and kills child.   

J21.5 - ”Do not leave the highway“:    J21.5 - ”Do not leave the highway“:   

Z18.1 - What makes your ears so big?--To hear the better, my child, etc.    Z18.1 - What makes your ears so big?--To hear the better, my child, etc.   

Commentaar

Bew. naar Charles Perrault, Contes de ma mère l'Oye, 1697
Bevat Het Roodkapje. De Toovergodin. Fabel van Blaauwbaard. De schoone slaapster in het bosch. Meester Kat, of De gelaarsde kat. Het asschepoestertje, Of het glazen muiltje. Riket met de kuif. Duimpje. De schrandere princes
Ills Hendrik Immink

Naam Overig in Tekst

Roodkapje    Roodkapje   

Wolf Neef    Wolf Neef   

Rood kapje    Rood kapje