Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

FRANKE154 - De Hooge weg

Een sage (boek), 1934

Hoofdtekst

De Hooge weg bestaat niet meer. O nee, al sedert lang niet.
Of niet bestaan, dat is het juiste woord niet. Er is nog altijd een zandbank, in de mond van de Wezer, die zoo heet. Er is dus een zandplaat maar vroeger was die Hooge weg vruchtbaar bloeiend land. Het koren wuifde er zijn volle gele aren in de wind en de papavers bloeiden er in hun paarse kleuren. De boeren en boerinnen bolderden er in hun rijk met goud en zilver beslagen karren over de dijken en als je goed luisterde kon je de gouden rijders in hun zakken hooren klink-klanken. De boerinnen stonden van onder tot boven stijf van goud en ze waren te trotsch om een gewoon mensch goeden dag te zeggen.
Ja, de bevolking van de Hooge weg gedroeg zich dan al heel hoovaardig.
Zoo b.v. bij het mestrijden.
Je zou zoo zeggen een gewoon werkpaard is toch goed genoeg om de mest over het land te sleepen. Ja morgen brengen. De boeren van de Hooge weg dachten daar anders over.
Niet dat ze zelf een hand aan de greep sloegen bij die mestrijderij dat niet hoor, daar hadden ze hun volk voor, maar ze wilden dat de karren naar het land werden gereden met vier mooie schimmels er voor. Is dat niet hemeltergend?
O, zoo zijn er meer voorbeelden. Ze gedroegen zich gewoon protserig.
Daar had je nu die sluis in de dijk.
Gewone menschen bouwen zoo'n sluis van steen. Nietwaar, steen is toch goed genoeg. Door de eeuwen heen heeft men het met steen gedaan en altijd heeft men er zich goed bij bevonden.
Maar de boeren van de Hooge weg wilden dat natuurlijk niet.
Steenen? Veel te min. Koper moest het wezen. Wel ja, het kon niet op. Wagenvrachten van het kostbare gele en roode koper lieten ze aanvoeren om er de sluis van te bouwen. Zulke heeren waren het.
Nog altijd bestaat die sluis. Natuurlijk, koper vergaat niet zoo gauw. Maar hij is diep in het zand verzonken. De golven van de zee ruischen er over; niemand ziet hem dus, maar diep onder het zand ligt hij nog, de koperen sluis.
Niet alleen dat de lui op zoo'n grove wijze hun geld verspilden, ze spotten ook nog met God en zijn gebod.
Zoo hebben ze eens een streek met de ouwe goeie pastoor uitgehaald. Je moet toch maar durven.
Weet u wat ze deden? Nee?
Lees dan en gruw.
Ze vingen een varken, een geweldige zeug, eentje met wel twee en dertig tepels en trokken die boerinnekleeren aan. En legden haar in bed. En gingen toen om de pastoor.
Of de pastoor even komen wou, er was haast bij.
De ouwe goeie pastoor kwam, natuurlijk, zooals een trouw Godvruchtig herder past.
Is het niet vreeselijk om zulke dingen te bedrijven?
En lachen om het geval, die boeren en boerinnen van de Hooge weg, lachen, het daverde er van.
Tja, het waren onhebbelijke lui.
Weet u hoe trotsch ze waren? Daar hebt u geen denkbeeld van.
Het ging zelfs zoover dat ze verlangden dat de pastoor Zondags moest wachten met de dienst tot zij in de kerk waren. Zoo verregaand was hun aanmatiging. En toen het eens gebeurde dat een pastoor toch begon voor zij in hun banken zaten schoten ze de zieleherder pardoes van de kansel.
Maar de straf kwam. O ja, ze werden berecht.
En dat ging zoo.
Eens op een keer was de meid van de pastoor bezig brood te bakken.
En zie, uit de gloeiende oven kwam een levende aal gekropen.
De meid naar de pastoor hè.
Kijk eens meneer pastoor! Wat er uit de oven kwam!
Lieg je niet meid?
Nee meneer, gerust niet!
Dan de peerden voor de wagen! commandeerde de pastoor en niet zoodra zaten hij en de meid achter de bruine peerden, op het krat, of de dijken braken door en verzwolgen het bloeiende vruchtbare land van de Hooge weg met alles wat er op of aan was.
Alleen de pastoor en de meid ontkwamen.
Zoo is het de onhebbelijke lui van de Hooge weg vergaan.

Beschrijving

De boeren van de Hooge weg gedroegen zich slecht. Ze wilden bijvoorbeeld geen sluis van steen bouwen, maar van koper. De sluis was in het zand verzonken. Ze verspilden niet alleen geld, maar ze spotten ook met God en zijn gebod. Toen de pastoor een zondag niet wachtte met de dienst voor zij de kerk in waren, schoten zij hem van de kansel. Toen op een dag uit de oven van de pastoor een levende aal uit het brood kwam kruipen, was dit een voorbode van een ramp. De dijken braken door en het land van de Hooge weg met alles er op en er aan verging. Alleen de pastoor en de meid ontkwamen.

Bron

Legenden langs de Noordzee/ S. Franke. - Zutphen: W.J. Thieme & Cie, 1934, p. 239-241.

Naam Locatie in Tekst

Hooge weg    Hooge weg   

Wezer    Wezer