Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

VODA_024_09

Een sage (mondeling), juni 1977

Hoofdtekst

Op een zaterdagmorgen in de zomer van het jaar 1876 begaf ik mij van Duizel als naar gewoonte naar Eindhoven om aldaar de lessen bij te wonen aan de Rijksnormaalschool. Ik was kwekeling te Duizel en de lessen tot opleiding van onderwijzer werden alleen des zaterdags van negen tot vijf of zeven uur gegeven. De route Duizel – Eindhoven bedraagt een grote drietal uren en moet..moest te voet worden afgelegd, want gelegenheid per postkar of per tram bestonden niet. Ik moest dus vroeg in de broek.
Op de bewuste zaterdagmorgen ontmoette ik tussen Steensel en De Hut een boerke uit Hulsel die insgelijks naar Eindhoven moest reizen. Het manneke was voorzitter van het armbestuur te Hulsel en moest in die kwaliteit de interest innen van een bij notaris Huismans te Eindhoven uitgezet kapitaal. Ik had voor ditmaal dus een reisgenoot wat maar zelden gebeurde, want het verkeer was toenmaals in verre na niet zo druk als tegenwoordig. En dan zo vroeg in morgen…
Het boerke praatte met me op, sprak over weer en wind, informeerde naar m’n her- en afkomst, enzovoorts, enzovoorts. Aan De Hut gekomen, het was er herberg zult ge u nog wel herinneren, zei m’n compagnon: “Zeg, zouwen we hier nie eens aanleggen en een drupke vatten?” Hij bedoelde een borreltje van drie cent.
Ik antwoordde: “Neen.”
“’t Is nog wel te vroeg,” zei hij: “maar ik vertrouw da wijf hier nie. ’t Is een heks. En ik zal u straks vertellen wat ik ervan eigens heb ondervonden.”
Hij liet niet los en ik ging mee naar binnen. Jenever was toentertijd, ik was pas vijftien jaar, iets afschuwelijks voor me. Nou, tegenwoordig lust ik wel een brandewijntje, maar ik ben nu ook al de achtenzestig gepasseerd. Ik vroeg dus aan Leen een kappertje bier met suiker voor vier centen. Ik kreeg van mijn vader voor de hele reis slechts twee kwartjes mee. Leen praatte goed, al was het ook nog vroeg in de morgen en wij verlieten samen De Hut. Het boerke keek nu en dan nog eens een paar keer vreesachtig en schuw om of de gevaarlijke fikhond hen niet achtervolgde. En toen begon-ie z’n verhaal.
“Het was,” zei-t-ie: “op ‘nen donkere, ruwen herfstavond dat ik hier passeerde. Ik leier niet aan, want, dacht ik bij mezelve, Leen zie me nou toch nie en ik wil me door dat oponthoud niet verlaten. Maar wa gebeurde? Nauwelijks ‘k was er een pas of twintig voorbij of de grote fikhond die kwam blaffend op me af en hield me staande. Ik hoorde de deur knarsend opengaan en een ruwe vrouwenstem krijsend roepen: “Over heg en bos! Over berg en dal!” Ik bibberde over al m’n ledematen. Meteen werd ik door een onzichtbare hand opgetild en meegevoerd door de lucht op de vleugelen van de wind. Vooruit ging het in wilde vaart. Een paar minuten na mijn opneming in de woeste wolken stiet ik m’n voet aan een hard voorwerp. Dat is de spits geweest,” zei-t-ie: “van de Steenselse toren.”
Hoe lang die nachtelijke excursie duurde wist hij me niet te vertellen, maar toen hij voet aan wal zette bevond hij zich in een uitgestrekte hei waar geen enkel levend wezen was te bespeuren en geen enkel woonhuis te ontdekken. Het was nog altijd pikdonker. Wat zou-ie doen? Hij koos de wijste partij, da was nog zo dom nie, zette zich aan de rand van een bos neer en wachtte de dingen af die gebeuren zouden.
Toen de gouden zon d’n oostelijken hemel kleurde ontdekte hij heel in de verte d’n hem wel bekende stompe toren van Reusel. Hij lag in de grote Postelse Heide ongeveer vier uur van z’n woonplaats Hulsel. Z’n mispelarenstok met twee leren riempjes aan het boveneinde, de onafscheidelijke metgezel van ieder die toentertijd reisde, had-ie in de steek gelaten. “En ik was blij,” zei-t-ie: “dat ik zonder kleerscheuren d’r vanaf gekomen was, want anderen die zo’n avontuur ook wel eens meegemaakt hadden die kregen merkelijke kentekenen aan lijf en leden: blauwe plekken, bulten en schrammen. Maar die hadden ook horen roepen: “Dóór heg en bos!” en de heks die riep tegen mij: “Óver heg en bos, óver berg en dal!” Da was ’t verschil.” zei-t-ie.
“Welke onzichtbare hand zou dat geweest zijn?” vroeg ik nieuwsgierig aan hem toen-ie uitgepraat was.
“Nah, jongen,” zei-t-ie: “ik heb wel eens geheurd van de Bokkenrijders, maar die kunnen ’t nie geweest zijn, want die speulen ‘nen rol in Limburg. En de kabouters die zijn gevlucht veur de Fransen. Dus moet het Leen de Heks wel geweest zijn. Sindsdien,” zei-t-ie: “durf ik hier nie meer voorbij zonder aan te leggen. En Leen heeft sedert dieë tijd heel wat centen van mij gebeurd, want twee maal per jaar moet ik m’nen interest in Eindhoven gaon ophalen.”
Later heb ik ‘t manneke nog enkele malen ontmoet, allerlaatst in 1895 in de Rooms-katholieke Volksbond Eindhoven. Een toevallig toeval. Ik was toen onderwijzer te Veldhoven en tevens boekhouder aan de coöperatieve roomboterfabriek aldaar. In m’n laatste kwaliteit moest ik een vergadering bijwonen en ontmoette hetzelfde manneke daar. Hij was dus ook zoiets van een boterfabriek. We zaten naast elkaar in de achterste rij stoelen in de Volksbond. Ik keek ‘m aan en scheen me nog enigszins te herkennen, maar ik had de laatste jaar een bundeltje haren onder de neus gekregen en dat bracht ‘m misschien een beetje in de war. De voorzitter, de heer J.C. van Nuenen, burgemeester van Veldhoven, opende de vergadering met de christelijke groet: Geloofd zij Jezus Christus. En wat hoorde ik uit de mond van ons Hulsels boerke? “En dat z’n ziel in vrede ruste.” Heus waar, hoor.
Slot: zou het boertje werkelijk dit avontuur beleefd hebben, vraag ik mij af, of zou hij mij misschien de schrik op het lijf hebben willen jagen?
Nota bene: ik ben altijd een goede vriend van Leen geweest tot 31 maart 1884 toen zij ’t tijdelijke met ’t eeuwige verwisselde. Hare ziel ruste in vrede. Ook die van het boerke van Hulsel.

Onderwerp

SINSAG 0542 - Von unsichtbaren Händen aufgenommen    SINSAG 0542 - Von unsichtbaren Händen aufgenommen   

SINSAG 0511 - Über Weg und Steg    SINSAG 0511 - Über Weg und Steg   

Beschrijving

Een kwekeling op weg naar de Rijksnormaalschool in Eindhoven ontmoet een reisgenoot, een boer. Onderweg wil de reisgenoot per se stoppen bij een herberg die ze passeren om er iets te drinken.
Als ze weer verder reizen vertelt het boertje dat hij de herberg eens is gepasseerd zonder te stoppen. Hij was net voorbij de herberg, toen er een grote hond achter hem aan kwam en hem staande hield. Daarna hoorde hij een vrouwenstem een spreuk roepen, werd hij opgetild door een onzichtbare hand en vloog in wilde vaart door de lucht. De eigenaresse van de herberg was, volgens de boer, een heks.

Bron

Radio-uitzending Vonken onder de As (NOS)

Commentaar

De kwekeling in het verhaal is hoogstwaarschijnlijk meester (dan nog in opleiding) C. Rijken.

Naam Overig in Tekst

de Rijksnormaalschool    de Rijksnormaalschool   

notaris Huismans te Eindhoven    notaris Huismans te Eindhoven   

de Bokkenrijders    de Bokkenrijders   

de Fransen    de Fransen   

de Rooms-katholieke Volksbond Eindhoven    de Rooms-katholieke Volksbond Eindhoven   

de heer J.C. van Nuenen, burgemeester van Veldhoven    de heer J.C. van Nuenen, burgemeester van Veldhoven   

Leen de heks    Leen de heks   

Jezus Christus    Jezus Christus   

Naam Locatie in Tekst

Duizel    Duizel   

Eindhoven    Eindhoven   

Steensel    Steensel   

Hulsel    Hulsel   

Reusel    Reusel   

de Postelse Heide    de Postelse Heide   

Limburg    Limburg   

Veldhoven    Veldhoven   

De Hut    De Hut   

Plaats van Handelen

De Hut, tussen Steensel en Eindhoven    De Hut, tussen Steensel en Eindhoven