Hoofdtekst
De legende van de toren van Duizel
Op een voorjaars, tegen avond, keerde een landbouwer uit Duizel met zijn vlimschup, om turf te steken, uit de Hapertse hei over de Eerselse dijk naar huis terug. Gewapend met zijn schop over de linkerschouder geslagen en met een viertal pannenkoeken voor zijn middagmaal, was hij vroeg in de morgen reeds opgegaan naar de hei te Dalem, een gehucht van Hapert. Daar wilde hij een wintervoorraad turf voor zijn haardvuur opdoen en opgewekt had hij nu de terugweg huiswaarts ingeslagen. Zijn rechterhand hield een adempijpke, een zogenaamde doorrokertje vast, waaruit de man lustig dikke rookwolken de lucht in blies. Enige schreden voor hem uit drentelde een dapper knaapje, dat naar gissing op zijn hoogst een paar jaar oud kon wezen. Spoedig had onze man den dreumes ingehaald. Hoe verwonderd keek hij op toen hij een manneke voor zich zag met een lange grijze ringbaard en peper- en zoutkleurige haren dat parmantig in zijn ziepzekse tastte, en met een fijn stemmetje om wat tabak verzocht. Niet één pijpje, maar wel honderd heb ik er voor u, vriendje, gaf onze goedhartige Duizelaar ten antwoord. Neen, zei het ventje, ééntje voor mij en de andere negenennegentig voor u. Onder het opstoppen begon de boer een gesprek met de kleine man aan te knopen en nieuwsgierig vroeg hij: Ge hoort zeker thuis in de Kabouterberg? Goed geraden, zei het ventje. Zijt ge al oud? vroeg de man weer. De kabouter had juist op dit ogenblik zijn tondeldoos uit zijn zak gehaald, vuur geketst, zijn pijpje aangestoken, en terwijl hij uit alle macht plofte, ging zijn antwoord voor een groot deel verloren. Maar deze woorden verstond de landbouwer nog: Toren...kets weldoorstaan. De kabouter dankte de boer vriendelijk en ging heen. Nauwelijks had hij echter enige schreden afgelegd of hij keerde zich om en voegde de man vriendelijk toe: rook vanavond nog maar eens dapper een lekkere pijp. En met deze woorden trippelde de kleine grijsaard verder, z’n reisgenoot vol verbazing achterlatende. Deze vervolgde insgelijks zijn weg. En thuisgekomen was natuurlijk zijn eerste taak de zonderlinge ontmoeting mee te delen aan zijn wederhelft. En geen uur verstreek of de ganse buurt kwam opdagen om nadere inlichtingen te vernemen uit de mond van de boer. Elke bezoeker mocht opstoppen uit de doos, waaruit ook de kabouter zijn pijp had gevuld, en de ganse avond ging de doos van hand tot hand. Men rookte en smookte dat het een aard had. En de doos werd niet leeg. Men begrijpt dat ook de halfverstane woorden van de kabouter ter sprake kwamen en dat iedereen die op zijn manier trachtte te verklaren. Tegen het middernachtelijk uur treedt de vorster, de gemeenteveldwachter van Duizel, binnen. Door nieuwsgierigheid gedreven zet zij zich neer in de kring van de bezoekers om den haard. Hij stopt mede uit de altijd openstaande doos en ook hem wordt de vreemde ontmoeting met de kabouter in levendige kleuren verteld. De veldwachter herinnerde zich in zijn jeugd uit de mond van een oud man vernomen te hebben dat de kabouters menige nacht aan de opbouw van een toren in Duizel hadden meegewerkt. En met behulp van deze bijzonderheid konden de woorden van de kleine man worden opgehelderd. Want ongetwijfeld heeft hij gezegd dat hij zelf de toren heeft helpen bouwen, en dat hij de toren, de kets, wel zal doorstaan. Dat betekent dat hij door alle eeuwen heen stand zal houden. Het pleit was beslist. En aan het hoofd van de belangstellende buurters verliet de vorster de woning, in zichzelf denkende: wat zou het er in Duizel donker uitzien als ik mijn licht daar niet liet schijnen. Voor zich te rust te begeven legde de boer de wonderbare tabaksdoos onder zijn hoofdkussen. Toen hij ’s morgens ontwaakte was ze leeg. Er waren namelijk precies negenennegentig pijpjes uit gerookt.
Op een voorjaars, tegen avond, keerde een landbouwer uit Duizel met zijn vlimschup, om turf te steken, uit de Hapertse hei over de Eerselse dijk naar huis terug. Gewapend met zijn schop over de linkerschouder geslagen en met een viertal pannenkoeken voor zijn middagmaal, was hij vroeg in de morgen reeds opgegaan naar de hei te Dalem, een gehucht van Hapert. Daar wilde hij een wintervoorraad turf voor zijn haardvuur opdoen en opgewekt had hij nu de terugweg huiswaarts ingeslagen. Zijn rechterhand hield een adempijpke, een zogenaamde doorrokertje vast, waaruit de man lustig dikke rookwolken de lucht in blies. Enige schreden voor hem uit drentelde een dapper knaapje, dat naar gissing op zijn hoogst een paar jaar oud kon wezen. Spoedig had onze man den dreumes ingehaald. Hoe verwonderd keek hij op toen hij een manneke voor zich zag met een lange grijze ringbaard en peper- en zoutkleurige haren dat parmantig in zijn ziepzekse tastte, en met een fijn stemmetje om wat tabak verzocht. Niet één pijpje, maar wel honderd heb ik er voor u, vriendje, gaf onze goedhartige Duizelaar ten antwoord. Neen, zei het ventje, ééntje voor mij en de andere negenennegentig voor u. Onder het opstoppen begon de boer een gesprek met de kleine man aan te knopen en nieuwsgierig vroeg hij: Ge hoort zeker thuis in de Kabouterberg? Goed geraden, zei het ventje. Zijt ge al oud? vroeg de man weer. De kabouter had juist op dit ogenblik zijn tondeldoos uit zijn zak gehaald, vuur geketst, zijn pijpje aangestoken, en terwijl hij uit alle macht plofte, ging zijn antwoord voor een groot deel verloren. Maar deze woorden verstond de landbouwer nog: Toren...kets weldoorstaan. De kabouter dankte de boer vriendelijk en ging heen. Nauwelijks had hij echter enige schreden afgelegd of hij keerde zich om en voegde de man vriendelijk toe: rook vanavond nog maar eens dapper een lekkere pijp. En met deze woorden trippelde de kleine grijsaard verder, z’n reisgenoot vol verbazing achterlatende. Deze vervolgde insgelijks zijn weg. En thuisgekomen was natuurlijk zijn eerste taak de zonderlinge ontmoeting mee te delen aan zijn wederhelft. En geen uur verstreek of de ganse buurt kwam opdagen om nadere inlichtingen te vernemen uit de mond van de boer. Elke bezoeker mocht opstoppen uit de doos, waaruit ook de kabouter zijn pijp had gevuld, en de ganse avond ging de doos van hand tot hand. Men rookte en smookte dat het een aard had. En de doos werd niet leeg. Men begrijpt dat ook de halfverstane woorden van de kabouter ter sprake kwamen en dat iedereen die op zijn manier trachtte te verklaren. Tegen het middernachtelijk uur treedt de vorster, de gemeenteveldwachter van Duizel, binnen. Door nieuwsgierigheid gedreven zet zij zich neer in de kring van de bezoekers om den haard. Hij stopt mede uit de altijd openstaande doos en ook hem wordt de vreemde ontmoeting met de kabouter in levendige kleuren verteld. De veldwachter herinnerde zich in zijn jeugd uit de mond van een oud man vernomen te hebben dat de kabouters menige nacht aan de opbouw van een toren in Duizel hadden meegewerkt. En met behulp van deze bijzonderheid konden de woorden van de kleine man worden opgehelderd. Want ongetwijfeld heeft hij gezegd dat hij zelf de toren heeft helpen bouwen, en dat hij de toren, de kets, wel zal doorstaan. Dat betekent dat hij door alle eeuwen heen stand zal houden. Het pleit was beslist. En aan het hoofd van de belangstellende buurters verliet de vorster de woning, in zichzelf denkende: wat zou het er in Duizel donker uitzien als ik mijn licht daar niet liet schijnen. Voor zich te rust te begeven legde de boer de wonderbare tabaksdoos onder zijn hoofdkussen. Toen hij ’s morgens ontwaakte was ze leeg. Er waren namelijk precies negenennegentig pijpjes uit gerookt.
Onderwerp
SINSAG 0051 - Zwerge bauen einen Turm   
SINSAG 0071 Die stets gefüllte Tabaksdose. Bauer, welcher Zwerg Tabak gibt, bemerkt, dass seine Tabaksdose nicht leer wird.   
Beschrijving
Een boer uit Duizel keert naar huis terug na zijn werk. Onderweg komt hij een kabouter tegen. Deze kabouter vraagt hem om tabak, en betovert vervolgens de tabaksdoos van de boer, waardoor de boer wel 99 pijpjes kan uitdelen aan de mensen in zijn dorp, zonder leeg te raken. In de ochtend is de doos leeg.
Bron
Radio-uitzending Vonken onder de As (NOS)
Naam Overig in Tekst
Kabouterberg   
Naam Locatie in Tekst
Dalem   
Hapert   
Duizel   
Hapertse hei   
Eerselse dijk   
Plaats van Handelen
Dalem   
Duizel