Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

CBOEK009 - Rozina

Een sprookje (brief), maandag 20 juni 1892

Leonardo_Diffusion_XL_a_girl_in_a_red_gown_in_a_white_palace_w_1.jpg
ZwaanGroot.jpg
rozina roos.jpg
rozina zwaan.jpg

Hoofdtekst

Rozina
In een handelsstad van Frankrijk leefden eertijds een welgestelde koopman, een weduwenaar, met drie dochters. De twee oudsten, Louise 18 jaar en Irma 17 jaar, waren 't volkomen evenbeeld van hun overledene moeder. Ze waren in hooge mate ijdel, zelfzuchtig, gierig en lui. De jongste was een meisje van 15 jaar, Rozina genaamd. Deze overtrof door haar buitengewoone schoonheid de beide minder knappe zusters. Zij had een slanke, bevallige gestalte, lange blonde krullen, helder vriendelijke blauwe oogen, een klein mondje, omsloten van koraalroode lippen, en had parelwitte tanden. Nog meer door haar lieftalligheid als door haar schoonheid blonk zij uit. Evenals haar vader was zij zachtzinnig, bescheiden, ijverig en goed voor allen, bijzonder voor de in nood zijnde of behoeftige menschen. Zij werd daarom ook meer dan haar zusters door haar vader en allen, die met haar omgingen, bemind. Dit nu verdroot haar oudere zusters zeer. Zij behandelde[n] Rozina dan ook steeds minachtend en lachten om haar godsdienstigheid, welke zij huichelarij noemden, en plaagden haar altijd op allerlei wijzen. Het arme meisje verdroeg dit alles geduldig en hoopte door haar goedheid hen eens te veranderen en tot inkeer te brengen.
Op zekere keer moest de vader op reis voor zijn zaken en vroeg aan elk wat hij voor haar moest meebrengen. Louize wilde een zijden kleed en Irma een fluweelen mantel met bont omzet.
"En wat moet ik voor u medebrengen, Rozina?"
"Och vaderlief, ik heb niets noodig, doch als u toch wat schenken wilt dan had ik liefst een roos, mijn lievelingsbloem, die hier niet meer bloeien. Mogelijk krijgt u ze ginds wel."
De vader nam hartelijk afscheid van zijne dochters en vertrok. Na eene week zijn zaken afgeloopen zijnde, kocht hij de zijden en fluweelen kleedingstukken. Maar een roos kon hij niet meer krijgen. In zijn terugkeer naar de stad, wat toen nog per postwagen ging, liet hij zich brengen tot bij het groote bosch, dat bij de stad lag. Daarop steeg hij uit den wagen en ging te voet door het bosch. 't Was nog vroeg en nog zeer licht en eerst vijf uur in den middag.
In gedachten verdiept bemerkte hij niet, dat hij van den grooten weg was afgegaan, die rechtuit naar de stad voerde, maar een zijweg had ingeslagen en ver het bosch inliep. Nu eerst werd hij het gewaar, doch kon de grooten weg niet meer vinden en was verdwaald. Daar ontwaarde hij voor zich een prachtig, grootsch wit marmeren tooverpaleis gelegen te midden van uitgestrekte bloemtuinen, parken, waarin vijvers stroomden, fonteinen ontsprongen, en levensgroote witte marmeren beelden geplaatst waren tusschen de hooge boomen, en struikgewas. Hij opende het hooge, ijzeren hek en trad den bloementuin binnen. Vol bewondering bezag hij alles vlugtig in 't voorbijgaan, besteeg de hooge en breede witmarmere[n] trappen van 't paleis en ging zoo door de voorgalerij naar de hoofdpoort welke van ijzer en geheel verguld was. Hij klopte aan, doch niemand kwam en na lang wachten besloot hij binnen te gaan, daar de poort niet op slot was.
Binnen kwam hij het eerst in een groote vestibule en daarna in een groote breede gang die beiden ook van wit marmer waren, en aan weêrzij veel schoone planten en bloemen gerangschikt waren even als de voorgalerij. Hij opende een zware cederhouten deur en trad een groote vergulde zaal binnen, rijk gemeubileerd en behangen met kostbare schilder[ij]en en spiegels. Het scheen een eetzaal te zijn, daar de tafel gedekt was juist voor één persoon, er stonden verschillende gerechten, confituren, en flesschen met champagnewijn enz. Alles wat hij tot nu toe gezien had kwam hem zoo tooverachtig voor en 't was of hij zich hier in een aardsch paradijs bevond. Doch het verwonderde hem dat nog niemand kwam, zelfs zag hij ook geen tooverfee aan wie hij dacht, dat alles toebehoorde. Daar hij zelfs vermoeid en hongerig was geworden, zette hij zich neder en at smakelijk. Daarna begaf hij zich, daar het eerst zes uur was, in de bloementuin en zocht hier naar rozen. Hij ging langs den vijver waarop twee prachtige witte zwanen dreven. Ook lag er in 't water een sierlijke pleizierboot met roeiriemen erbij. Over den vijver die tamelijk breed was, lag een brug. Deze ging hij over en zette zich op een rustbank neder, die overschaduwd was van hooge beukeboomen. Uitgerust zijnde wandelde hij verder; hier zag hij een hooge rots, in een groote vijver, waaruit een waterval ontsprong. Verder gaande zag hij een waterresservoir met goudvisschjes erin. Er waren ook dichtbegroeide prieelen en breede lommerrijke lanen in het park en in den bloementuin. Hij ging door eene laan en kwam aan een meer waarin een klein eiland lag met een kristallen zomerkoepel erop, omringd van schoone bloemperken. Door middel van een schuitje dat hier ook lag kon hij naar het eiland roeien. Hij ging weer terug langs waar hij gekomen was daar de avond begon te vallen, maar 't was nog tamelijk licht en de maan kwam al op. Hij ging vanuit het park weer naar den bloementuin en bezag eerst nog de bloemensèrres, waarin vele uitheemsche planten en bloemen stonden. Veel tijd had hij niet meer om al dat schoons eens goed te bewonderen en denkende weer aan de roos begaf hij zich eruit in den tuin. Langs vele schoone sierlijke planten en bloemperken gegaan zijnde zag hij rond naar rozen. Hij was vol van al het schoons wat hij had gezien. Hoewel hij alles van 't begin tot 't einde, dat hier beschreven staat, maar allemaal vluchtig doorloopen had en had nog zelfs niet het vierde gedeelte gezien van de schoone uitgestrekte lusttuinen, daar er geen tijd meer was en hij naar huis verlangde. Bij de rozen gekomen zijnde zag hij er helaas niet velen, maar die er waren, waren ook van bijzondere schoone soort en van welriekende geuren. Hij plukte een groote schoone roos af. Doch nauwelijks had hij ze geplukt en in de hand of hij hoorde een vreeselijk gebrul en zag een zwarte gedaante van uit het paleis naar zich toe komen. Toen het naderbij kwam zag hij een allerafzichtelijks[t] groot gedrocht. De man was aan de grond genageld van schrik en kon niet vluchten voor het monster.
Deze ophoudende met brullen zeide toornig: "Gij ondankbaar mensch, dat gij zijt. Gedraagt gij u zóó, nadat gij zooveel goeds hier genoten hebt, moet gij nu daarom deze schoone roos plukken van de weinige die ik bezit? Waarom doet gij dit, ondankbare? Voor straf moet gij nu hier uw leven lang blijven!"
Eindelijk kon de man, die nog rilde van angst, een woord uiten. Hij viel op de knieën voor 't monster, vroeg om vergeving en bekende waarom hij de roos geplukt had, namelijk voor zijn dochter Rozina.
Toen hij alles bekend had, antwoordde het monster: "Nu gij alles openhartig bekend hebt, en er groot berouw over hebt en ook omrede gij het niet uit kwaden wil maar voor een ander geplukt had, zoo wil ik u vrij laten, maar op voorwaarde dat gij, als gij naar huis teruggaat, de eerste, die van uw huisgenooten u tegenkomt, na[ar] mij stuurt, hierheen, welke dan in uw plaats hier moet blijven, alhoewel die hier een goed leven zal hebben, toch nooit meer hier vandaan mag."
De koopman dacht even na... Steeds was hij gewend, als hij op reis ging, dat zijn trouwe hond hem het eerst tegemoet kwam en om deze rede[n] beloofde hij de belofte te zullen nakomen. Toen de arme man van schrik bekomen, zich weer in 't bosch bevond, bespeurde hij niets meer van 't slot, maar zag met verwondering, dat hij op de gewoonen, breeden weg naar de stad liep. Dicht bij zijn huis komende zag hij - O schrik! - niet zijn trouwe hond maar zijn geliefde dochter Rozina, die hem 't eerste tegemoet komt. Hij verbleekte en werd zeer treurig. Rozina vroeg, na hem hartelijk omhelsd te hebben, wat hem scheelde en of hij ziek was geworden van de reis. De vader antwoordde vriendelijk dat hij niet ziek was, maar dat hem wat bijzonder onaangenaams wedervaren was, hetgeen hij zou verhalen als hij wat uitgerust zou zijn.
Nadat de beide oudste dochters de vader verwelkomd hadden, ontvingen zij de fijne kleedingstukken, welke beider verwachting overtroffen had, zoo schoon en kostbaar waren zij. Beiden bedankten dan ook den vader hartelijk ervoor en bemerkten nu pas, dat de vader zoo bleek en treurig uitzag en vroegen eveneens de reden ervan. De koopman verhaalde daarop alles, wat hem overkomen was in 't tooverpaleis, en overhandigde daarna de noodlottige roos aan zijn jongste dochter. Deze schrikte er hevig over om van haar geliefde vader te moeten scheiden en alleen haar leven lang bij zoo'n monster te moeten leven, toch de gedachte, dat zij als offer mocht dienen voor haar dierbare vader, die zij zoo innig beminde en hem doordien ze bereidwillig ging, het leven spaarde, nam de overhand op haar goed hart. Ze nam het aan en was geneigd den anderen avond te vertrekken, hoewel zij toch in stilte weende bij de gedachte aan 't naderend afscheid van de haren.
De zusters hadden alles onverschillig aangehoord. Ze waren zeer verwonderd over dat prachtige tooverpaleis en de schoone lusthoven, toch waren zeer verheugd, dat niet een van hen beiden het lot getroffen had om daar altijd te moeten blijven. Voor één dag zouden zij er wel eens heen willen en alles gaan zien, maar zoo was 't ook goed. Het afscheid den anderen dag tusschen vader en dochter was hartroerend en [er] werden weer tranen gestort. Doch haar zusters zeiden heel gewoon vaarwel aan Rozina en wenschten haar toe, dat het haar in die eenzaamheid goed mocht bevallen. In hun hart waren zij zelfs blijde, dat Rozina van hun vandaan ging, immers zij zouden door niemand meer in hun schoonheid overschaduwd worden, en waren vrij in hun handelen en doen, daar hun vader te druk met zijn zaken was om zich veel met hen te bemoeien.
Rozina ging bedroefd weg, en volgde dezelfden, breeden weg door 't bosch, dien haar vader ook gemaakt had, en stond eveneens plotseling voor 't tooverpaleis. Zij opende het hek en trad binnen, ging door den prachtigen bloementuin, besteeg de witte marmeren trappen en ging door den gallerij naar den ijzeren vergulden poort, opende hem en kwam zoo in dezelfde verlichtte vergulde[n] eetzaal. Aangenaam verrast was zij [toen zij] op al de borden en schotels haar naam 'Rozina' in sierlijke gouden letters gedrukt zag, en was verwonderd, [dat] men haar komst hier wist en ook dat er nog geen monster gekomen was. Zij gebruikte van de heerlijke spijzen en toen zij klaar was rustte zij wat uit. Zij hoorde de klok zeven uur slaan. Op eens hoorde zij een gebrul, als van een stier, door de gangen. Deuren werden opengeslagen en eindelijk kwam het tot bij de eetzaaldeur, die geopend werd en het afschuwelijk monster zich aan haar blikken vertoonde. Het arme meisje kromp ineen van schrik en beefde en weende van angst.
Toch het monster sprak vriendelijk tot haar: "Wees niet bevreesd Rozina, geen leed zal u geschieden. Ik ben wel leelijk, toch ben toch niet kwaadaardig van soort. Gij zult zeker vermoeid zijn, ga met mij mede, dan zal ik U uw slaapkamer wijzen. Om U al hier gewend te gevoelen, had ik al gezorgd, dat uw naam op al de borden en kopjes stonden, opdat gij nu hier zijnde alles als het uwe zoudet beschouwen."
Rozina betuigde daarop het monster, dat dit haar alles zeer aangenaam was geweest, en dankte voor al het goede. Tevens volgde zij het monster, doch steeds nog met huivering. Deze ging op breede witte marmere[n] trappen naar boven. Overal lagen dikgebloemde zware tapijten, op den trap en de corridor.
Hier gekomen zijnde opende het monster de vergulde deur der slaapkamer en zeide: "Ik hoop, dat U deze kamer goed bevallen zal, Rozina, gij zult er alles vinden wat gij voor uw toilet noodig heeft, en wensch U tevens een goede nachtrust."
Hierop ging het monster weg na eerst den gouden blaker met licht erin op de mahoniehouten tafel gezet te hebben. Rozina bekeek nu de kamer rond, zoo'n schoone slaapkamer had zij nog nooit gezien, nog veel minder gehad. Het behangsel was verguld, alle meubels, de stoelen en divans waren overtrokken van lichtblauwe zijde, eveneens de bedgordijnen. Het ledikant was van kostbaar mahoniehout en het beddegoed en lakens al van fijne stof. De spiegel waarin zij zich van 't hoofd tot de voeten in zien kon was groot en breed en de lijst was massief goud; eveneens de lijsten van de kostbare schilderijen, die er hongen, waren van goud. Zij zag een andere deur; deze open[en]de kwam ze in een boudoir. Deze was geheel van licht rozé bekleed en er stond een van de kostbaarste kaptafel[s] als ze ooit gezien had. Ook was er een kleêrkast: deze zag ze in en zij liet een kreet van verrassing toen zij allemaal die prachtige fijne kleeren zag, waarbij de eenvoudige maar nette kleding van Rozina zéér afstaken. Zij paste er eene aan. Het stond haar keurig. Ook lagen er vele juweelen versierselen, bracelets, ringen, oorbellen enz. Rozina zou gedacht hebben, dat dit alles aan een prinses toebehoorde, als zij niet wist dat dit alles aan haar geschonken was. In de boudoir was weer een deur die naar een badkamer voerde, die zij bezag en eveneens alles bevatte wat zij noodig had. Na alles gezien en bewonderd te hebben, ging zij ter ruste. Zij sliep vast, daar zij zeer vermoeid was, en droomde van godinnen en tooverfeeën.
Des morgens ontwaakte zij en zag dat de zon al door de vensters scheen. Zij kleedde zich in de kostbare kleeding en ging, en de kamer verlatende zag zij eerst nu, dat boven de deuren der drie kamers ook in gouden letters 'Rozina' stond. Zij kreeg medelijden met het leelijke monster en bewonderde zijne goedheid voor haar. Naar onder gaande, in de eetzaal stond het ontbijt al gereed, dat weer even rijkelijk en overvloedig was. Na het ontbijt ging zij in de parken en tuinen. Alles wat zij hier zag kwam haar oneindig mooier voor, dan haar vader het beschreven had. Nadat zij een groote wandeling gemaakt had, van tijd tot tijd al eens rustende op een mosbank of in een prieel, ging zij het paleis van binnen eens bezien. De eerste zaal na de eetzaal was van zilver met meubels prachtig overtrokken van goudglanzend bruin satijn. Daar tegenover was een zaal van massief goud, zelfs de vloer en 't plafond; hier waren de gouden meubels overtrokken van kersrood fluweel. De derde zaal schitterde van diamanten en edelgesteenten. De vierde zaal was een danszaal met kleine gemeubeleerde zijkamertjes erbij waarin men, kostbare behangen wegschuivende in de plaats van deuren, weer in de balzaal kwam. Nog veel zalen ging zij door die allen met elkander schenen te wedijveren in kostbare meubels en versieringen en schilderijen enz. Ten laatste kwam zij in een tuinzaal van kristal, waarin veel uitheemsche planten waren, in 't midden een water resservoir met een fontein erin die welriekende geuren verspreidde. Rozina doopte haar fijnen zakdoek erin, die nu zoo'n heerlijken geur had, dat alle odeurs ginds in de stad [er] niets bij waren.
Zij ging nu weer terug naar de eetzaal, daar het al middag was geworden. Het diner stond al gereed: Rozina kwam 't voor of 't een koninklijk maal was, zoveel gerechten, en confitures, geleien, taart[j]es, dessert[s], allerlei soort fijne wijnen. De tafels en al de spijzen waren versierd met levende schoone bloemen, bouquetten, bloemekorfjes enz. Rozina ging na het dineer in 't park naar de vijvers en wilde eens op het eilandje in de kristallen koepel gaan. Daar zag zij een sierlijke boot leggen waarop ook haar naam stond. Er waren bij deze boot geen roeiriemen, maar aan 't voorste deel gouden linten. Op elk lint stond een zilveren zwaan getekend waaruit zij begreep, dat zij de twee witte zwanen die op 't water dreven ervóór moest spannen. Zij deed dit. De dieren gehoorzaamden gewillig en dreven de boot voorttrekkende statig naar 't eiland. Rozina in haar prachtige kleeding van lichtblauwe zijde, met diamanten bezet en daarbij van slanke en buitengewoone schoonheid, geleek in den boot met de twee zwanen ervoor op een wonderschoone waterfee die na[ar] haar waterpaleis zweeft.
Toen dit watertochtje was afgeloopen, ging zij naar de stallerij dat eveneens een mooi groot gebouw was. Hier vond zij vele schoone rassen van paarden en een lieve pony erbij. Zij bedacht zich een naam voor dit beestje en riep het uit den stal. Deze kwam ook gewillig naar haar toe en hinnikte vroolijk. Eveneens waren er vele rijtuigen van allerlei soort, maar eene ervan was juist geschikt voor twee personen en zoo sierlijk van voren. Deze wagen was ook de kostbaarste die er bij was, want hij was van goud met diamanten ingelegd. Haar naam stond ook hierop, deze wagen alleen, de letters waren van edelgesteenten gevormd. Rozina kon het niet genoeg bewonderen. Zij spande de sneeuwwitte pony ervoor. Deze scheen den weg goed te kennen en Rozina behoefde geen zweep te gebruiken. Men reed de heele bezitting bijna rond, maar de avond viel en zij wilde altijd gaarne alles geregeld doen.
Evenals de vorige avond stond er weer een rijkelijk en overvloedig souper. Rozina dacht na over al het moois en schoons, dat zij gezien had. Ja, zij begon het hier zoo aangenaam te vinden en amuseerde zich zoo goed, dat zij er niet meer om geven zou om naar de menschen terug te keeren, indien haar vader maar bij haar was, om haar te vermaken en [haar] eenzaamheid te deelen. Zij besloot ook nu ze hier was, zoo weinig mogelijk gebruik van de kostbare zalen te maken behalve van haar eigen kamers. Maar 't liefst amuseerde zij zich in de vrije opene lucht. Als zij rijtoertjes en watertochtjes en nog zoo veel meer andere uitspanningen kon maken gevoelde zij zich oneindig vrijer en vroolijker dan in die schitterende maar eenzame zalen.
Het monster had haar gezegd iederen avond alleen om zeven uur bij haar te komen om zoodoende haar niet tot last te zijn en dan weer weg te gaan, als zij wenschte te gaan rusten. Rozina was door de vele goedheden waarmede zij overladen werd, algeheel verzoend met de leelijkheid van het monster en besloot eveneens vriendelijker jegens hem te spreken, daar zij toch niet voor een ondankbaar meisje wilde doorgaan. Om zeven uur 's avonds kwam het monster dan ook, hij sprak als altijd zeer vriendelijk met haar en vroeg hoe het haar hier beviel. Rozina vertelde daarop al het schoone, wat zij gezien had en kon er maar niet over uitkomen, hoe mooi zij alles vond en dankte daarom het monster zéér hartelijk ervoor.
Deze zeide daarop: "Het doet mij veel genoegen [dat] gij alles zoo schoon vindt en U hier zoo goed amuseert. Rozina, nu gij hier zijt, moet gij alles als het uwe beschouwen, en ik stel U als koningin over alles aan. De kostbaarste kleeding of juweelen zullen U niet ontbreken, doch voor dit alles zou ik gaarne U wat vragen."
"Spreek," zeide het meisje, "ik zal U als het kan ermee helpen."
Daarop vroeg het monster: "Rozina, zoudt gij mijne vrouw willen worden?"
Rozina was onaangenaam verrast door deze vraag, waar zij in de verste verte niet aan gedacht had; te trouwen met dit afzichtelijk monster? Neen! dit kon zij niet, dat schrikte haar af. Het deed haar inderdaad veel leed, deze vraag te moeten weigeren. Doch zij voegde erbij zich erover te bedenken. Het monster zeide haar welterusten en ging weg. Op zoo'n wijze bracht Rozina haar dagen door, maar telkens vroeg het monster 's avonds dezelfde vraag, die zij maar steeds ontkennend beantwoordde, waarover het monster altijd treurig weer weg ging. Nadat zij er veertien dagen was, verlangde zij te weten hoe allen het t'huis maakten. 's Avonds zeide zij dit aan 't monster, die haar zeide, dat, als zij het weten wilde, boven op haar slaapkamer in den grooten spiegel kon zien. Naar bed gaande keek zij er in en zag, dat haar vader, hoewel [hij er] treurig uitzag, en haar zusters het allen - Goddank! - goed maakten.
Na eenige dagen echter, zag zij haar vader, dien zij toch steeds in den spiegel altijd treurig om haar had gezien, nu ziek te bed leggen. Hij lag erg verlaten, alleen eene dienstbode paste hem op. De beide oudste zusters zag zij er niet bij; deze waren nog niets ten goede veranderd en hadden weinig liefde voor de vader en woonden vele vermaken in de stad mede. Dit alles ziende, weende Rozina luide en verlangde zeer, haar vader een tijdje te gaan oppassen.
's Avonds om 7 uur kwam het monster als gewoonlijk en vroeg weer: "Rozina, wilt gij mijn vrouw worden?"
Rozina antwoordde zich te zullen bedenken, maar verhaalde hetgeen zij vanmorgen in den spiegel gezien had.
Het monster zeide: "Ja, gij moogt uw dierbare vader gaan oppassen, maar moogt niet langer als zeven dagen blijven. Dan zal uw vader ook weer genezen zijn. Maar als gij langer blijft Rozina, dan sterf ik van verdriet."
Deze laatste beloofde alles stiptelijk te zullen nakomen en ging te ruste. Hoe verbaasd was zij, toen zij 's morgens bij haar ontwaken bemerkte dat zij in haar gewoone kamer sliep te huis. Ze kon haar oogen haast niet gelooven en wreef ze eens goed uit. Haar prachtige kleeding van den vorigen dag met de edelgesteenten lagen over een stoel in de kamer. Zij trok ze aan en ging naar onderen. Allen meenden eerst een prinses voor zich te zien en bewonderden de schoone kleeding, maar zij konden haast niet gelooven dat het Rozina was. Zij omhelsde haar vader hartelijk en eveneens verwelkomde zij haar zusters. Deze laatsten waren wat hartelijker en vriendelijker jegens Rozina, voornamentlijk toen deze alles verteld had, en [dat] zij maar zeven dagen mocht blijven. Zij gaf daarna de mooiste juwelen, die zij aan het kleed had, aan haar zusters; beiden bewonderden de schoone geschenken en waren er opgetogen van vreugde mede. Zoodoende had Rozina een aangenamer leven hier in huis, als ze nog ooit gehad had. Haar geliefde vader genas zichtbaar, hetwelk hij toeschreef aan het bijzijn van zijn Rozina. De week was als omgevlogen; met droefheid dachten allen aan haar vertrek op morgen. Haar vader, die zich moeielijk weer zoo gauw van zijn dochter kon scheiden, vroeg haar nog maar eenige dagen langer te blijven, daar zou het goede monster niets van weten. Rozina bezweek aan de verleiding en stemde toe. De achtste dag was zij al langer gebleven. In dien nacht droomde zij van 't tooverpaleis. Zij hoorde een akelig gekerm om hulp roepen. Zij liep naar den bloementuin waar vandaan het geluid kwam en ziet het arme monster stervend op den grond liggen, getroffen door een pijl in 't hart. Het meisje schrok zoo hevig ervan, dat zij ervan ontwaakte.
Zij kleedde zich aan en verhaalde de droom aan haar vader; deze zeide daarop: "Rozina, ik geloof eveneens dat het waarheid is en [daarom] laat ik U gerust gaan om het arme monster te bevrijden."
Hartelijk omhelsden zij elkander en Rozina begaf zich op weg. Weer stond zij plotseling voor 't tooverpaleis. Zij snelde oogenblikkelijk naar den tuin en in werkelijkheid lag het goede monster te sterven; een pijl zag zij niet maar wel een gapende wonde bij 't hart waaruit het bloed vloeide.
Het monster sprak al stervende: "Rozina, zie... deze wonde... hebt gij mij gegeven... door uw... ongehoorzaamheid... en ondankbaarheid... en nu... moet ik sterven... vaarwel lieve Rozina...."
Het monster draaide zich stuiptrekkende om, de doodsstrijd begon...
Rozina kon het niet langer aanzien, zij barstte in tranen uit, vroeg vergeving voor haar ongehoorzaamheid en riep vol medelijden en wanhoop uit: "Ik wil niet dat gij om mijnentwille sterft; zeg mij waarmede ik U nog helpen kan, alles wil ik doen voor U, die steeds zooveel goeds aan mij deedt."
Het monster keek haar smeekend en hoopvol aan terwijl hij zeide: "Het eenige middel om mij te redden is, indien gij met mij trouwen wilt."
Rozina zeide toen: "Als dit het eenigste middel is waarmeê ik U redden kan en mijn dankbaarheid kan betoonen, zoo wensch ik volgaarne met u te trouwen."
En zie...! nauwelijks heeft zij die woorden gesproken of het stervende monster verdween en in zijn plaats stond voor haar een schoone, slanke prins uitgedost in prachtige zijden en damasten kleeding met hermelijn omzet, fonkelende van diamanten en edelgesteenten; op 't hoofd had hij een kostbare muts bezaaid met juweelen, en waarop schoone vêren afhingen.
Rozina was van bewondering eenige stappen achteruitgegaan, doch de Prins nam haar minzaam bij de hand en sprak: "Dierbare Rozina, duizendmaal dank ik U, dat gij mij gered hebt van den dood. Vroeger heeft mij eens een booze fee in zoo'n monster veranderd. En niet eer zou ik weer mensch worden, alvorens er een vrouw zou zijn die mij als monster trouwen wilde. Daarop verdween zij. Gij kunt denken hoe treurig leven ik nu leidde en dacht [dat] nooit mij een vrouw in zoo'n gedaante zou willen trouwen. Totdat gij, lieve Rozina, erin toegestemd hebt."
Rozina was nu zeer verheugd met het gebeurde en beminde de goede prins vurig. Zij zelfs ging nu haar vader en beide zusters halen en vertelde hun alles. Doch nauwelijks waren alle vier op 't slot weergekeerd of daar verscheen de booze fee, die nu de beide ijdele dochters Louize en Irma in twee marmere[n] zuilpilaren veranderde, die de voorgalerij ondersteunden en voor eeuwig zoo tot straf moesten blijven staan. De booze fee bevriendde zich met den prins en de heele familie. Nu werd er een schitterende bruiloft gevierd, dat drie dagen duurde. Er had een groot bal plaats dat zeer luisterrijk was, met prachtig[e] muziek begeleid. Op dit feest waren de vader, de prins met zijne bruid Rozina, die de koningin van 't bal was, zoo schitterde zij zich, in pracht en schoonheid. De uitgenodigden die hier tegenwoordig waren: de booze fee en dan vele schoone godinnen en feeën en al de edelen en prinsen uit het land. Men was bijna verblind door al de prachtige, schitterende costumes van allen. Nog nooit herinnerde men zich ooit zoo'n luisterrijke bruiloft gevierd te hebben.
De prins en zijn schoone vrouw, met zijn schoonvader, leefden gelukkig en tevreden en elkander innig beminnende in voortdurende welvaart en vrede in 't tooverpaleis.

Onderwerp

AT 0425C - Beauty and the Beast    AT 0425C - Beauty and the Beast   

ATU 0425C - Beauty and the Beast.    ATU 0425C - Beauty and the Beast.   

Beschrijving

Een koopman gaat op reis en wil voor zijn drie dochters iets meenemen. Zijn jongste dochter vraagt een roos. De koopman verdwaalt en komt in een paleis terecht waar een lelijk monster woont. Wanneer de man een roos plukt, is het monster woedend. Hij dreigt de koopman met gevangenschap tenzij hij het monster belooft datgene naar het paleis te sturen, wat hij bij thuiskomst het eerste tegenkomt. Wanneer de koopman bij thuiskomst zijn mooiste en liefste jongste dochter tegenkomt, moet zij naar het paleis van het monster gaan. Het monster is zeer goed voor haar en overlaadt haar met dure geschenken. Wanneer het meisje in de spiegel van haar slaapkamer ziet dat haar vader ziek is, wil ze naar huis om hem te verplegen. Het monster stemt toe op voorwaarde dat ze binnen zeven dagen weer terug is. Als ze langer wegblijft, zal het monster sterven. Het meisje blijft acht dagen weg, en in die achtste nacht droomt ze dat het monster doodgaat. Ze staat op en rent terug naar het paleis. Daar blijkt dat het monster inderdaad op sterven ligt. Om het monster te redden moet ze met hem trouwen. Het meisje stemt in met het huwelijk, waarna het monster in een mooie prins verandert. De betovering van een boze fee is door de trouwbelofte ongedaan gemaakt. De prins en de koopmansdochter vieren een prachtige bruiloft en leven nog lang en gelukkig.

Bron

Collectie Boekenoogen (archief Meertens Instituut)

Motief

D735.1 - Beauty and the beast.    D735.1 - Beauty and the beast.   

Naam Overig in Tekst

Louise    Louise   

Irma    Irma   

Naam Locatie in Tekst

Frankrijk    Frankrijk   

Rozina    Rozina   

Plaats van Handelen

(Frankrijk)    (Frankrijk)