Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

BROERS01 - Een esbatament van de bervoete bruers

Een mop (handschrift), 1559

Leonardo_Diffusion_XL_A_realistic_color_photo_of_two_Francisca_0.jpg
bervoet.jpeg

Hoofdtekst

Een esbatament van de beruoete bruers van ses personagijen

MET EEN PROLOGHE GESPEELT DOOR
DE CORENBLOEM TE BRUSSEL
OP
9 APRIL 1559
EN OP
ST. MATHEUSDAG (21 SEPT.) 1559.

De prologhe

Prologue Frans van ballaer
Legwerckere een legwereker

Prologue
Goids mildelycke goetheyt / diet al veruult
den hemel hier bouen / en deerde beneden
moet becrachtighen / in trouwen ghehult
onsen Coninck van spanien van hier geleden
5 de hertoghinne van perma vol goeder seden
ons regente wil god wel bewaren
op dat wy moghen rusten in peys en in vreden

Legwerckere
wel ghy Corenbloemkens wat suldy verclaren
salt van den beruoetenbruerkens weder wesen
10 daer wy legwerckers soo seer om syn begresen
en van sommighe rabouwen gheheeten
ic rade v allen by den sweeten
dat ghy hier voor allen dit volc vertelt
datter niet eenen legwercker me en heeft ghespelt
15 twort ons noch verweten op den dach van heden
dat wyt ghedaen hebben

Prologue
wa vrint syt te vreden
Coomt vry hier bouen en wilt ons wel verstaen
heb dyer eenighe lachterdeel aff ontfaen
tes ons leet alsulcx ghewagen

Legwerckere
20 neen siet / een voor al moet ick v vraghen
ofter ghy vanden seluen weder sult spele
soo wilic dat ghy bekent na mijn beuelen
datter noyt legwerckere me en heeft te doene ghehadt
noch noch en heeft

Prologue
kenlyck es dat
25 niemant en heefter noyt me gespeelt van uwen knechte
en als ment wel verstaet te rechte
ten es op niemant schimp gedaen
en wildy sit neer / het selue vermaen
suldy noch eens hooren de vremde cuerkens
30 want schamel wichtkens zyn beruoete bruerkens
daer Cousen noch schoenen en syn om aen te doene
dus salment noch eens spelen in den seluen fautsoene

Legwerckere
tes mij alleleens wat dat ghy speelt
als wy legwerckers niet en worden ghequelt
35 want tsy arm oft ryck ia watter leeft
tes quaet lyden daermen gheen schult toe en heeft
dus wilic om hooren rusten mijn sinnen

Prologue
gheeft dan audientie men sal terstont beghinnen
ghy goede heeren / van dat hier wort ghedaen
40 hoort en swycht / en wiltet in tbeste slaen


Het esbatament

Hans goetbloet Peeter de packere (r. 1)
Truijcken dwijff Jan eenen tymmerman (r. 11)
Een fruminuer Jan de knibbere (r. 68)
Milt van herten Laureys visschere (r. 98)
Eenen ballu Hans ballaer (r. 292)
Die (7 of 8) kinders (r. 57 en 209)


Juecht Sticht Vruecht
Jan de knubber die heuet ghescreuen
dbehoott hem toe / vindet willet hem geuen
coerebloemken


Hans
bij mijnder trouwen jck ben wel een arm katijf
jc ha eens de wille om tsijne een franmunuer
maer jc moeste als een ander trouwen een wijff
docht mij al keijl deijl / thuwelijcx bedrijff
5 maer den sanck jn thuwelijck es drou tonnuer
sonder blijschap soe leuick int ghetruer
midts dlast der kinderen en daermoede swaer
de fortuijne valt mij altijt euen stuer
maer tes verloren gheclaecht jc segt openbaer
10 tsal beteren hopick noch hier naer
waer sijdij truijken

Truijcken
hier hans goet bloet

Hans
jc ginghe te wercke haddic een soppe

Truijcken
den hongher mact mij benaest verwoet

Hans
waer sijdij truijken

Truijcken
hier hans goet bloet

Hans
15 aermoede hout ons jn tegenspoet

Truijcken
en van hongher draijt mijn hoot gelijck eenen doppe

Hans
waer sijdij truijken

Truijcken
hier hans goet bloet

Hans
jc ginghe te wercke haddic een soppe
want den dach die es hooge oppe

Truijcken
20 wat sullen wij maken

Hans
ic en weet voerwaer

Truijcken
wij en hebben ghelt noch broot

Hans
dat blijct hier claer

Truijcken
jc werde jnt ouerdincken plats moedeloos

Hans
pacientie es ons goet altoos

Truijcken
waer suldij werck vinden hans goet bloet

Hans
25 godt sal ons hulpen / mact eenen moet
tgheluck comt somtijts aen gewaijt

Truijcken
gister auont aten wij gelijck den haen craijt
gheen armer jnt stadt nu jc wedde

Hans
ons kinderkens ghinghen al singhen te bedde
30 voer haerlien eten / en te mijnen bevroene
jc en claechde niet vondick iet te doene
en sal den tijt noch niet verkeeren
och heere der heeren

Truijcken
schut droefheijts verseeren
al eest dat wij bloot sijn van vrinden en maghen
35 jc sal gaen spinnen nempt gij uwen cruijwagen
en trect jnde stadt jn alle hoecken
die wat winnen wilt moet alomme soecken
al eest dat wij lijden swaer abstinencie
god saelt beteren

Hans
en de paciencie
40 die prijstmen voer een groote duecht
dies ben ic wat van herten verhuecht
maer het valt ons te lastich

Truijcken
dicwils qualijck eten

Hans
altoos jn roere

Truijcken
en de kinderen bescheten
elck mach wel weten van onse vijten

Hans
45 wij slapen jnt stroo

Truijcken
en soper jn de habijten
daermoede compt ons geheel betrapen

Hans
ons kinderen gaen dicwils sonder eten slapen
dwelck mij dert bouen maten al
nu jc trecke gheluck soecken vare alst zal
50 en neme ter mertwaert mijn vertreck
somtijts heeftmen daer cruijwageners gebreck
och mocht mij eenen stuijuer winninge toe loopen

Truijcken
Daer ghingic terstont broot om coopen
och kinderkens daer mach v naer verlanghen
55 want het es den joncxkens een swaer verstrengen
hongher te lijden oft sulcx torment
hier esser seuen oft acht omtrent
dijer grootelijck naer ligghen en gapen

Hans
peijs truijken laet de kinderkens slapen
60 eer sij ontwaken gij sult wat verhoeren

hier nempt hij sijnen cruijwagen

rammel sammele ruijmpt van voren
nu hef jc een lieken op sonder envie
die altoos truert en es nemmermeer blije

hier singt hij

tgheluck es mijn partije
65 daerom en mach jc niet trueren
voerspoet dat blijft op dsije
altoos tachter en niet te vueren

Fruminuer
hoe suldij v tieren hoe suldij v gelaten
hoe comdij al sammelen achter straten
70 mijn bruerkens en cunnen niet gerusten
al en mach v niet te slapen lusten
laet haerlien doch ligghen met vreden
want sij hebben te nacht drij uren gebeden
voer de salicheijt des weerelts dies seker sijt

Hans
75 en jc gaen jaghen iewers om proffijt
wettij niet broerken hier iewers iet omtrent

Fruminuer
hulp godt neenick / tes hier een arm conuent
gaet elders oft gij crijcht wat op v snotgat

Hans
jc ha lieuer x stuijuers voer sulcken lot plat
80 ke laet v gramschap sincken dat biddic v toch
en gaet jn v celle

Fruminuer
dats waer droncken soch
wilt ghij mij heeten jn mij celle gaen
En jc ben die pater de gerdiaen
heft v van hier saen / oft v nact verdriet
85 van mijnen clauwen

Hans
tians hoij dat en begere jc niet
adieu gerdiaen en sijt niet verstoort

Fruminuer
gaet laetsien en hebt v alst behoort
oft ghij crijcht van mijnen handen eenen tuck

Hans
bij vidts musschen ic ha lieuer beter geluck
90 wa siet mij desen lollaert wat hij versiert
maer hij es noch nuchter en qualijc gebiert
her her dits naer een ander geweste
jc treek ter mert / het dunct mij dbeste
daer commet profijt met hoopen groot
95 winne winne winne broot winne broot
jc worde puer gram voer jc noch eens alsoo
tsus jc wil gaen sitten wachten / jc sal noch werden vroo

Milt van herten / een man
therte verblijt mij jn douerdincken der duecht
der beruoeten broes / dat jc ben bewuecht
100 haerlien te doen aelmoesen ten dach ter eeren
sij singhen sij lesen / sij doen gods loff vermeeren
alsmen daghelijcx jn clooster mach aenschouwen
sij hebbent soberlijck midts tijts benouwen
dus willicse recreeren met planteijt van spijsen
105 en oock met wijne diet therte doet verjolijsen
want eens welde en es niet armoede altijt
haddick iemant diet droeghe jc werde verblijt
holla jc sien ghinder eenen cruijwagener staen
hans goet bloet dien wil jc gaen spreken aen
110 oft hij van desen wercke wilde sijn de boo
hans goeden dach

Hans
wa dat en hoor ic niet noo
goeden morghen / bon joer naer v gelieuen

Milt van herten
hans soudij mij niet willen gerieuen
om spijse te voeren / om wel betalen

Hans
115 waer soudict voeren

Milt van herten
ic saelt v verhalen

Hans
nu laet hooren sonder veel rammoers

Milt van herten
ghij sultse gaen voeren ten beruoeten broes
en segt den gerdijaen dat jc hem laet weten
dat jc te noenen met hem wil commen eten
120 daer es rintvleesch en schapen vleesch en wijn
en daer es broot segt hem wij moeten vrolijc sijn
want van spijsen sendic hem volle plantteijt
nemt daer es een stuck gelts voer uwen aerbeijt
dus rijt duere sonder veel gheschals

Hans
125 been monsuer been

Milt van herten
hoe ghij sprect wals
die tale en can jc mij niet bevroen

Hans
verstadijs niet

Milt van herten
neennick

Hans
jc segghe jc saelt gherren doen
jc steke mij derwaert te desen keere

Milt van herten
hoordij wel hans

Hans
wat belieft v

Milt van herten
groeten mij seere
130 hier met orloff god sij uwen troostere

Hans
godt wil v geleyen / maer jc weet een ander cloostere
daert bat van doene es jc segt v vrij
nu hij aen laetsien jc lijde voer bij
met oorloue heer pater gerdijaen
135 dat jc voer v clooster jn dmijn mach gaen
je lijde voer bij sonder veel rammoers
blijft ghij jn uwen met uwen broers
nu ben jc leden ken achs niet een gruijs
noijt soo vrolijck jc ben nu bij huijs
140 jc wedde de gerdijaen wert nu getrompeert
tjanshoij mij kueken es nu gestoffeert
woef hijda wat blijder knecht
laet jnne truijken jc bringhe goeij vrecht
van vruechden quackelt mij leuer en longere

Truijcken
145 och ons kinderen hebben zoe grooten honghere
brengdij gheen auentueren met allen

Hans
truijken den terlinck es nu al wel geuallen
siet wat jc bringhe / est niet wel gemact

Truijcken
ja hans hoe sijdij hier aen geract
150 jc bidde v dat ghij mij de fortuijne verclaert

Hans
dit ben jc verhueuert jn een ure herwaert
dat rint vleesch / dats schaps vlesch wilt jn vruechden vleten
dats boter kese / hij es seck bedreten
en daer es een goede flessche met wijne

Truijcken
155 nu hebbic redene om blijde te sijne
ons huijs wert nu vol vruechden

Hans
ter eeren des daechs willen wij verhuechden
dus hout v gherust van dies jc doe

Truijcken
wa eens welde en es altoos gheen armoe
160 maer wilt der fortuijnen mij verclaren

Hans
doeghet tvleesch te vuere sonder plaren
jc sal v trelaes gheheel vertellen

Truijcken
nu laet ons gaen ter kuekenen sonder quellen
om de spijse te beredene ts meer dan tijt
165 ons kinderen nact vruecht en jolijt

Milt van herten
Die clocke es elue of daer omtrint
jc wil mij gaen ter tafelen voeghen
ten beruoten broers jn dat conuint
jn vruechdelijcke collacie sullen wij ploghen
170 tfij hem diet qualijck genoeghen
holla jc voer tcouents porte
ic trecke best de belle naer de behorte

Fruminuer
wie es daer

Milt van herten
jc ben milt van herten
goeden dach vaer gerdiaen en v lijdelijcke smerte
175 com jc v boeten / en met v eten
vuijt goeder vrintschap jn mij vervleten
heb jc gesonden spijse / esse ooc bereet

Fruminuer
wat spijse

Milt van herten
hoe wettijs niet

Fruminuer
neenick godt weet
en hier es qualijck teten te deser stonden

Milt van herten
180 en jc hebbe heden hier spijse gesonden
en jc omboot dat jc selue jn persoone
soude commen eten

Fruminuer
wa een boone
hier en es spijse commen noch gheenen dranck

Milt van herten
en jc sanse heden morgen / vrij en vranck
185 om dat wij vroelijcheijt souden hantieren

Fruminuer
en wie was de bode die v wilde bestieren

Milt van herten
wie hij was

Fruminuer
ja

Milt van herten
het was hans goet bloet

Fruminuer
wa dats eenen luerefaes jc mact v vroet
om elcken te tromperene tsij groot oft cleene

Milt van herten
190 hij beloefdet mij met worden reene
dat hijse bringhen souwe sonder eenich ghetruer

Fruminuer
die woent hier bij tes onslien gebuer
die ons meer leets doet dan jc sou connen verhalen

Milt van herten
jc saelt weder gaen eijsschen sonder falen

Fruminuer
195 neen laet staen jc sallen gaen casstijen
hij saels hem op een ander tijt vermijen
dus jc danck v der jonsten menich fout
hij zal van mij haest crijghen assout

Hans
truijken es de spijse al ghereet
200 het es bijder noenen soe jc meene
en datse verberde dat waer mij leedt
dus dect de tafele pijnet dammelaken te spreene

Truijcken
ghij beghint ons soperheijt meer te breene
hier en es lijwaet / ammelaken noch ammelakens kint
205 want sulcken haue en hebben wij twint

Hans
nu sedt de tafele brengt de juweelen

Truijcken
en hier en sijn gheene

Hans
bringt dan die erden teelen
roept ons kinderen bringt vleesch broot en wijn

Truijcken
siet daer eest al

Hans
willecom moetij alle sijn

Die kinders
210 gheloent vaerken

Hans
jc sal mij mes gaen stellen te wercke
den honger heeft v lien beuanghen soe jc mercke
jn den naem godts sitten wij hier nere
wildij alle eten

Die kinders
ouwie mon pere

Hans
kinderkens sprect ws muerkens tale
215 al ben jc van verre jc en ben geen wale
nu elck grijpe syn deel dan suldij eens drincken

Truijcken
jc wachs hans

Hans
tsa wilt mij schincken
ter eeren van den coninck dit es den cloot
roept alle gelijck monsuer leroij boor

Die kinders
220 monsuer leroij boor / al vuijt

Truijcken
nu hans gij sijt gerdijaen

Hans
en daer vruecht bij spruijt
soe sijdij ghij die mater van desen conuente

Truijcken
van onser auentueren salmen noch hooren vermaen

Hans
jc bringt v matere

Truijcken
j wachs gerdijaen

Hans
225 hebbic mijn boetschap qualijck gedaen

Truijcken
ghij schint om te siene een weeldich patere

Hans
en gij sijt van de rochghen de matere
die nu verheuen sidt nae den rechten roes

Truijcken
tswaer / en mijn kinderen sijn de beruoeten broes
230 ten es gheen spel sij doent jn nerste

Hans
den hongher bracht ons dicwils jn queste
waer duer wij quamen jnt groot gequel
maer wat dunck v nu

Truijcken
het gaet hier wel
dies jc van vreuchden dat bacxken sal vuijt poijen

Hans
235 nu kinderkens den wijn doet ons verfroijen
dus laet roncken de kele en laet een lieken singen

Truijcken
singt voren hans

Hans
dat sijn de dinghen
hem seck hem

hier singense altemale

wij sijn der gilden al verre vermaert
240 maer al jn ons borse soe en schuijlter niet
den meesten tijt vintmen ons vergaert
hij schont sijn weluaert die van ons vliet
jc sal ons singhen trecht bediet
daer aff den aert
245 jnt sulck volck varen sal
hoort ouer al
men vinter een groot getal

Hans
jc sitte met blijschap jn mijnen masesteijt
spijse en dranck hebben wij planteijt
250 godt sij gheloeft diet ons heeft verlent
nu kinderkens gaet slapen

Truijcken
nu kinderkens gaet slapen jnt stroo

Die kinders
vaerken en muerken goijen nacht

Fruminuer
by gans dermen het mach mij wel spijten
255 dat jc verloren hebbe aldus de spijse
sij sitten van vruechden en tieren en crijten
dies jc van gramschap ter quaetheijt rijse
ja hans goet bloet / hebdij de spijse
gij sult noch stock visch eeten jn corten tijden
260 nu hans goet bloet wilt mij belijden
hoe sijdij aen dese spijse gheract
die mij gesonden was / es hier gestact
gij sullent becoopen het es al mijne

Hans
compt drinct een tuechsken van desen wijne
265 proeft hoe hij smaect hij es seer costelijck

Fruminuer
swijcht en mact mij niet verbostelijck
raubaut / boeue en mijns ontdraegere

Hans
hout v backuijs oft jc sal sijn hans de veriagere
van voer mijn clooster tot jn v celle

Fruminuer
270 ghij en sijt zoe coene niet

Hans
jck ben / maer holla van dijen gequelle
waerdij werlijck jc sou v slaen
maer aen tghestelijck volck daer en com jc niet aen
dus kiesic tschoonste ten naesten trappe

Fruminuer trect de crapproen vuijte

siet daer de crapproen van mijnder cappe
275 paep aff als weerlijck dus sijn de dinghen

Hans
hoe suldij vuijt uwen garen springhen
hebbic anders ghedaen dant behoort
moijt mij te rechte verstaet dat woort
laet sien wie ghelijck sal hebben op dit pas

Fruminuer
280 ou ghij spetael guijt gij en hebt maer den bas
sijdij soe coene compt hier jnde bane

Hans
her her gerdiaen gij moetter ane
hout daer een pocie van onser spijsen

Fruminuer
nemt daer cnoockel poer van grooten prijse

Hans
285 wat meijndij ghij luijsack

Fruminuer
wat segt gij lecplateel

Hans
nempt dat en datte

Fruminuer
nempt daer oock wel v deel

Hans
moort moort moort

Truijcken
holla wat mach daer schuijlen
ombeijt ere jc sal jnt bescheet daer moeten huylen
hier es water om tvier te coelen
290 gerde leen

Fruminuer
soch / ghij sult oock wat geuoelen
leelijcke dante gij oude mare

Eenen ballu
vre vre stilt v van desen ghebare

Fruminuer
jck begheer recht

Hans
et moij ousij

Fruminuer
heere tes dese popelare

Hans
295 swijcht / laet mij spreken

Fruminuer
jc heijssche correxcie

Truijcken
heere balu jc stelle mij in v protectie
vanden grooten ouerlast mijnen man gedaen

Ballu
segt mij dbescheet

Fruminuer
hoort mijn vermaen

Hans
heer ballu hij comt hier ghegaen
300 en mact veel beroers

Fruminuer
ghij hebt gestolen de spijse van mijn broers

Hans
contrarie es waer

Ballu
wat wildij al segghen

Fruminuer
hoort de warheijt / ic salse vuijt legghen
spijse ontfinck hij om te bringen jn ons conuent
305 en hij en heeftse niet brocht

Hans
jc leter ontrent
en jc hebse gheuoert

Ballu
waer segt sonder veel rammoers

Hans
en daert mij belast wat tot de beruote broers

Fruminuer
sulck was dbeuel

Hans
trouwen dat kinick
en heb icse ontvoert een dief soe ben ick
310 ten beruoten broers

Fruminuer
ghij hadt gelijck wart gedaen

Hans
matere roept de broers

Truijcken
wel gerdijaen
compt hier mijn kinderkens voer dees famillie
op ulieden sal hier werden een consillie

Hans
siet hier mijn heere saelt qualijck blijcken
315 sullen dese de beruoete broers qualijck ghelijcken
van cleederen nact merct dit faetsoen
want sij en hebben noch cousen noch schoen
dus den noot dede mij de spijse hier bringhen

Ballu
heer gerdijaen wat sijn de dinghen
320 heeft hij qualijck gelijck gheeft mij tverstant
dits wel een conuent der beruoeten broers want
arm en bijstier es gheheel tconuent

Fruminuer
hij heeft gelijck voer waer jc kent
dies jc hem jonne de spijse en den dranck
325 die hij heeft gehadt heden den ontfanck
want al eest dat wij soperlijck moeten leuen
wij moeten pacientich sijn want godt verheuen
heeft veel beruoeten broers jn dit saijsoen
dus jc vergheeft hem gherne van sijn pinioen
330 en schelt hem quijte al dat hij mij heeft mesdaen

Ballu
hans danct den pater wij willen gaen
want hij es cause van uwen weluaren

Hans
vader al dat jc ghedaen hebbe / jc salt verclaren
aermoede waert dijer mij toe brocht
335 al mij goet al waert verchocht
en es niet ses stuijuers wert op dees tijt
en willet mij vergheuen sonder resspijt
bidde ic v minnelijck duer godts bitter doot

Fruminuer
jc vergheeft v gherne

Ballu
jn ws lijdens weder stoot
340 sijt pacientich wij willen scheijden

Hans
tkindeken van maria wil v allen geleijden
en elck diet ghehoort heeft oft ghesien
tot compassijen voecht uwer herten engien
op de beruoeten broers / vaet ons ontbinden
345 want gij sullent hier namaels vinden
eest dat ghij hier doet duechdelijcke wercken

Truijcken
op de ermmen wilt ontdoen v vlercken
duer compassien soe vercrijchdij godts gracie
en der jngelen vruecht naer sleuens spacie
350 daer ons wil bringhen met duechden volleest
De vader de soene den heijlijghen gheest

amen finis est
lanck drij hondert en sesenvijftich regulen
ghespelt te brussel vande coerebloemme anno 1559

Beschrijving

Een echtpaar heeft veel kinderen en leeft in armoede. Als de man vroeg op pad gaat om werk te vinden met zijn kruiwagen, komt hij met veel kabaal langs het Minderbroederklooster. Hem wordt door de pater gardiaan gevraagd zich stil te houden omdat hij zo de broeders wekt die 's nachts voor het heil van de mensheid hebben gebeden. Op de markt aangekomen wordt hem gevraagd om een hoeveelheid voedsel en drank naar de barrevoete broeders te brengen, maar hij rijdt nu heel stilletjes voorbij naar zijn eigen huis: daar wonen immers ook broers met blote voeten. De kinderen en het echtpaar genieten van het feestmaal en spelen er 'kloostertje' bij. De pater gardiaan komt achter de waarheid en zoekt het huis op. Er ontstaat een gevecht dat de vrouw des huizes weet te stoppen met een emmer water. De baljuw komt erbij, en dan laat de man zijn blootvoetse kinderen zien. Eenmaal de armoede in ogenschouw genomen, ontvangt de hoofdpersoon vergiffenis voor zijn daad.

Bron

Willem van Eeghen: Drie schadaleuze spelen. Antwerpen 1937, pp. 1-26.

Commentaar

Het betreft hier een komisch rederijkers-toneelstuk, waarschijnlijk al in de jaren twintig van de 16e eeuw geschreven, maar pas in 1559 in Brussel opgevoerd. Zie ook: R. Sleiderink, 'De schandaleuze spelen van 1559 en de leden van De Corenbloem. Het socioprofessionele, literaire en religieuze profiel van de Brusselse rederijkerskamer', in: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 2014, XCII, pp. 847-875. De toeschrijving van het Esbatement van de Barrevoetse Broers aan Claes Rombouts de jongere is niet volledig zeker; Sleiderink meent: "Al met al lijkt het waarschijnlijk dat de Bervoete bruers inderdaad in de jaren twintig van de zestiende eeuw werd geschreven, mogelijk door Claes Rombouts de jongere of iemand in diens directe omgeving." (p. 864)

Naam Overig in Tekst

De Corenbloem    De Corenbloem   

Hans Goetbloet    Hans Goetbloet   

Peeter de Packere    Peeter de Packere   

Truijcken    Truijcken   

Jan de Knubber    Jan de Knubber   

Frans van Ballaer    Frans van Ballaer   

Jan de Knibbere    Jan de Knibbere   

Laureys Visschere    Laureys Visschere   

Milt van Herten    Milt van Herten   

Hans Ballaer    Hans Ballaer   

Spanje    Spanje   

Parma    Parma   

Waals    Waals   

Fruminuer    Fruminuer   

Naam Locatie in Tekst

Brussel    Brussel