Hoofdtekst
"Akkoord, Sjakoo was een moordenaar, een huisbreker, een dief, maar... hij had een rechtvaardig, edel hart. Hij was allemachtig best voor armoeiege mense en mijn overgrootvader zaliger — vertelde iemand meer dan een eeuw geleden — heit me dikkels verteld dat ie van z'n vader had gehoord, die 'm gekeune heit, dat Sjakoo zo gezeid een edelaardig mens was, die alleen van de rijkdom gapte. Had ie dan z'n slag geslage en zat ie dik in de cente, dan gaf ie d'r rejaal van weg. Zo heit ie 'r 's bij een heer van de Keizersgracht, die z'n koetsier had weggejaagd om 'n kleinigheid, al 't tafelzilver en 't geld uit de sikketère (secretaire) gehaald en de koetsier er netjes van in een gedoe gezet. Ja, zo was ie. Jammer dat z'em later toch hebbe gepakt, want hij was niet kwaad voor z'n evennaaste, die in de penarie zat."
Jaco moet hebben gewoond in het Fort van Sjakoo, enkele grotere huizen die tussen andere, kleinere, op de Elandsgracht in Amsterdam stonden. Daar wees men de kamer aan waar hij met zijn Griet — zijn vriendin Griet Lammers — huisde. De bedstee waarin hij sliep was zo ingericht dat het achterschot een geheime deur was, die door de muur in het huis ernaast kwam. Door die bedstee — zo zegt men — ontsnapte Jaco herhaalde malen, wanneer de schout en zijn rakkers hem in de slaap trachtten te overvallen. 't Was trouwens niet gemakkelijk om hem in handen te krijgen, want de bewoners van het Fort waren of zijn kornuiten, of mensen die op hem waren gesteld. Zelfs ging hij enige malen, naar men beweerde, brutaalweg de dienaren van de politie die hem opwachtten voorbij, als vrouw verkleed; een vermomming waaraan hij door de hem goedgezinde buren werd geholpen. Was Jaco eenmaal goed en wel binnen de muren van het Fort, dan spotte hij met de politie, want al bezette men alle uitgangen, hij wist altijd te ontkomen door een soort koker die tussen of achter enkele bedsteden van de kamers was aangebracht en die door middel van valluiken een verbinding vormde tussen de verschillende verdiepingen. Jaco kon zo, zonder van de trappen gebruik te maken, afdalen tot in de kelder, om van daaruit het hazepad te kiezen door een van de talrijke uitgangen op de binnenplaatsjes of de sloppen en gangen en zo kwam hij dan in de Looiersstraat. "M'n overgrootvader mot 'm d'r nog zelvers deurheen hebben gehulpe toen ze 'm woue inpikke. Sjakoo droeg toen 'n lange jas, een stekie en ie had 'n rotting in z'n hand. En m'n overgrootvader kreeg 'n zeeuwse rijksdaalder van 'm." Algemeen geloofde men dat er door de leden van de bende van Jaco indertijd in of onder het Fort geld was verborgen, maar bij het slopen van de huizen is niets gevonden. "Nou vertelde ze hier mekandere altijd dat Sjakoo onder de vuurplaat z'n duite bewaarde en nou kwam d'r nooit 'n nieuwe bewoner op die kamer of ie brak die plaat uit, om toch eris te kijke of d'r soms nog ievers wat zat. Ze hebben somwijlen tot in de balken van de benedekamer gewroet."
Jacob Frederik Muller, alias Jaco, is reeds vroeg begonnen met het plegen van zijn "feyten en schelmstukken." Voor roverijen als soldaat ontslagen, werd hij niet lang daarna in Den Haag gegrepen en bij vonnis van 11 april 1714 gegeseld, gebrandmerkt en tot vijfentwintig jaar tuchthuisstraf veroordeeld. Lang duurde zijn opsluiting niet, want hij brak uit, samen met twee andere boeven. Weldra trad hij nu op als hoofd van een bende die zowel in Overijssel als in Zuid- en Noord-Holland van zich deed spreken. Het signalement van de voornaamste bendeleden werd zelfs afgedrukt in de "Amsterdamsche Courant." Dat van Jaco luidde: "Hij spreekt zoowel Hoog- als Nederduitsch, is lang en schraal van postuur, blank en lang van trony, met een redelijken mond, witte tanden, dunne, roode lippen, een gebulte neus, onder krom en spits toeloopend, gekleed met een wit damast kamisool, witte broek, kousen en blonde, Spaansche pruik. Draagt gouden hemdsknoopen en eenige ringen, waaronder een signetring."
Bijna twee jaar lang wist hij uit handen van het gerecht te blijven. Eindelijk, op 8 januari 1716, werd hij in de herberg "De Gulden Wagen" te Amsterdam gevangen genomen en in het tuchthuis opgesloten. Met behulp van een verroeste spijker wist hij echter zichzelf en een naast hem opgesloten gevangene te bevrijden. Diezelfde dag wist hij ook weer aan geld te komen, maar omdat hij zo onvoorzichtig was naar Amsterdam terug te keren, werd hij diezelfde avond opnieuw gevat in een kroeg bij de Leidse Poort. Ondanks een driemaal herhaald "examen" op de pijnbank bleef Jaco ontkennen. Men mocht hem echter volgens de wet niet ter dood brengen dan op "eigen confessie buiten pijn en banden" en een bekentenis legde hij niet af. De rechtbank veroordeelde hem toch ter dood op de getuigenis van de leden van de bende. Jaco appelleerde, maar het Hof van Holland verwierp zijn appèl. Het doodvonnis werd op 6 augustus 1718 aan hem voltrokken; zeven leden van zijn bende waren reeds op 12 september 1716 terechtgesteld. Nog steeds bewaart men in Amsterdam een geheel arsenaal van inbrekerswerktuigen die aan Jaco hebben toebehoord.
Onderwerp
VDK 1525Z* 21 - Japik Ingberts ontsnapt door de spijskamer   
Beschrijving
Bron
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Sjakoo   
Jaco   
Griet Lammers   
Amsterdamsche Courant   
Hoogduits   
Nederduits   
De Gulden Wagen   
Leidse Poort   
Hof van Holland   
Naam Locatie in Tekst
Keizersgracht   
Elandsgracht   
Amsterdam   
Fort   
Looiersstraat   
Den Haag   
Overijssel   
Zuid-Holland   
Noord-Holland