Hoofdtekst
’t Wos daar ne boerezeune en je had een pupe gaan smoren (roken) bi de gebeure, en oeti werekeerde je zag daar ’n blekkeringe (geflikker), die lik wemelde in de Gavers. En je keerde were naar ’t hof en je zei dadde, en boer Beernaert zei: "’k Ga meegaan met de lanteerne." En oese were bi den bus in de Gavers kwamen, ze zagen ’t were en Beernaert zei: "Ge moet naar huus niet gaan, jongen, kom maar toezent slapen, anderszins ’t es een doodkeerse, en ge kunt nooit weten.
Beschrijving
Een boerenzoon die bij de buren een pijp was gaan roken, zag op zijn terugweg een lichtje flikkeren in de Gavers. De zoon keerde terug naar de boerderij waar hij van kwam. De boer ging met hem mee met een lantaarn in de hand. Omdat het lichtje toen weer te zien was, zei de boer: "Je moet niet naar huis gaan, kom maar bij ons slapen. Het is in ieder geval een doodkeers, en je kan nooit weten..."
Bron
M. Reynaert, Leuven, 1965
Commentaar
1.3 Vuurgeesten
west-vlaams (ieper)
38
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Zandvoorde