Hoofdtekst
Tja, dat was een man en een vrouw, die daar dat huis gehuurd hadden, en dat was nog zo vies als een pot. Die daar mochten afbreken hebben daar veel geld gevonden. Tot in de schouw en overal stak dat geld. Dat huis was een oude boerderij en daar was een groot zomerhuis. En die huurders hadden willen zitten blijven en de opzeg gekregen van hun halfbroer dat hij het huis zelf moest hebben en dan kreeg hij een winning. Maar daar ging hij niet akkoord mee. Toen om zijn halfbroer schrik aan te jagen maakte hij er een spookhuis van. Hij had hem een koevel aangeschaft en dan passeerde hij van achter het vuur tot in dat zomerhuis en zo moest dan de vrouw de geburen bijeentrommelen, dat ze niet durfde binnenblijven. En dat had dikwijls geduurd tot de geburen dat moe waren. Toen was er één die niet bang was en die wou het spook doodschieten als het voor het vuur zat. Toen ging die binnen en hij nam de stooftang. Hij klopte op het vuur tot hij een kriek had om zijn pijp aan te steken. De krieken vlogen het spook tegen zijn benen op en die man zei: 'Zijt gij de duivel? Ge hebt bang van het vuur?' En hij klopte het spook uit zijn vel.
Beschrijving
Een echtpaar had tijdens de zomer een boerderij gehuurd, waar veel geld verborgen lag. De halfbroer van de man wilde het huis echter zelf bewonen en was bereid om voor de man een andere boerderij te zoeken. De man weigerde echter omdat hij en zijn vrouw in het huis wilden blijven wonen. Om zijn halfbroer bang te maken, speelde de man met een koeienvel voor spook. Toen iemand het spook wilde doodschieten, deed de vrouw alles om dat te verhinderen; het was immers haar eigen man. Uiteindelijk werd het spook toch ontmaskerd toen iemand zijn pijp aanstak aan het vuur en daardoor wat vonken tegen het spook deed vliegen. "Jij bent bang voor vuur!", zei de vreemde, en hij trok het koeienvel van de man.
Bron
W. Achten, Leuven, 1971
Commentaar
1.4 Luchtgeesten
midden-limburgs
e
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Diepenbeek