Hoofdtekst
27 Want we zijn daar voor dat we zeventig jaar waren, zijn we, hadden ze dat gehouden. Ja, en toen waren ze nog aan het vertellen toen ze nog naar school gingen en zo. Met de klompen aan. En dan moesten we in de ‘Vèèl’ naar de school gaan. En dan als ze (= de kinderen) lang (weg)bleven ’s avonds, dan zeiden ze (= de ouders) wel: "’Aaterèè (= zometeen) komt hier een wolf. Kom maar rap ‘jòuet’, hoor!" Dan waren we met vijf, zes en dikwijls ‘met een’ (= samen) van hier op de straat en dan liepen we! Zo bang hadden we dan. Wij meenden dat als daar ergens een hond zat of zo. En vroeger hadden de ‘läöi’ van die grote honden op die boerderijen en die blaften ’s avonds en deden (lelijk). En dan zeiden ze altijd ’s avonds: "Hoor eens,"zeiden ze. "Je bent weer niet braaf geweest, hoor eens hoe die wolf ‘kék’. ‘Hui’ (= vandaag) of morgen komt hij naar je." Ja, zo maakten ze de kinderen bang vroeger.(Mai vertelt over vroeger).27 Maar ik zeg je, vroeger, ze vertelden van Roodkapje en van Sneeuwwitje en dan hadden ze die boekskes. Als je een boek kreeg, was je blij dat je ene kreeg om na te zien. Van die heel boeken van Suske en Wiske en dat ding, dat was niet, hé. Die hadden we niet, die hebben wij nooit gehad. Maar heksen, daar heb ik nooit van gehoord. ’t Is misschien voor mijn tijd geweest ook, hoor, dat kan ook zijn.
Beschrijving
Als de kinderen 's avonds te laat thuis waren gekomen, zei men: "Hoor eens hoe de wolf blaft! Je bent weer niet braaf geweest. Morgen zal de wolf wel naar je toe komen!"
Bron
H. Schoefs, Leuven, 1996
Commentaar
1.6 Weerwolven
limburgs (groot-riemst)
27H 414
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Zichen-Zussen-Bolder