Hoofdtekst
Knjillis Det wie altyd oan 't kaertspyljen. Sy krige net ien goed bern. Dat wie har straf, hwant Satan sit yn 'e kaerten. De bern, dy't geboaren woarden, hienen skobben en hoannepoaten op 't boarst.
Beschrijving
De vrouw van Knjillis was altijd aan het kaartspelen. Ze kreeg niet één goed kind. Dat was haar straf, want Satan zit in de kaarten. De kinderen die geboren werden, hadden schubben en hannepoten op de borst. En ze zijn op één na allemaal heel jong gestorven. De moeder van de vertelster heeft ze gebakerd.
Bron
Collectie Jaarsma, verslag 43, verhaal 25
Commentaar
27 mei 1966
Naam Overig in Tekst
Knjillis   
Naam Locatie in Tekst
Det   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:21