Hoofdtekst
In Bree op de wal heeft 'ne boom gestaan, god weet hoe dik. Dat was in den tijd van de auwelkes. Die hebben de boeren in den tijd allemaal geholpen. Ze deden U niks maar ge moest ze met vree laten. En oud waren ze! Dien ouwen eik waar ik u van sprak, die was zeker honderd jaar, en die er voor gestaan heeft, op dezelfde plaats, die was meer dan honderd jaar. Eén van die auwelkes stond voor die boom, met zo'ne lang grijze baard. Ze hadden die afgedaan en hij lag op de grond en daar stond dien aap bij. De mensen waren zo ondereen aan 't zeggen: 'Die boom moet toch wel oud zijn, kwaad zeggen hoe oud dat die is.' 'Weet dat niemand?' zei dat auwelke ineens, 'ik weet dat goed. Deze boom, zei hij, die is honderd jaar, en die daar vóór stond, die was nog veel ouwer, want die heb ik zien poten, zien wassen, zien opslèènen en zien neervallen.' En dat pummelke leefde nog.
Beschrijving
Vroeger stonden op één van de stadswallen van Bree twee dikke bomen. Op een dag besloot men om de bomen om te hakken. Toen de omstaanders zich luidop afvroegen hoe oud die bomen wel moesten zijn, sprak een alvermannetje: Deze boom was honderd jaar, en de boom die ernaast stond, was nog veel ouder. Ik heb gezien hoe men die bomen heeft geplant, ik heb ze zien groeien, en vandaag heb ik ze zien omhakken."
Bron
R. Celis, Leuven, 1954
Commentaar
1.2 Aardgeesten
limburgs (bree en omstreken)
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Beek   
Plaats van Handelen
Bree