Hoofdtekst
Ook één, maar ik ga zijn naam niet zeggen hoor, Gust Titatoe, hij ging naar huis van te stropen, ’s nachts, om twee, drie uur, in een slechte, slechte straat. En plotseling zag hij een schaduw voor zich. En hij dacht: nondedju, wat kan dat zijn? En toen hij erbij kwam, het was een vrouw met een kapmantel. En als hij dat vertelde, hij vertelde dat met een soort angst. Hij moet dan raar gekeken hebben, dat moet een soort, dat moet… , dat moet een soort heks geweest zijn.
Beschrijving
Een stroper kwam omstreeks twee of drie uur 's nachts naar huis langs een 'slechte' straat. Opeens zag de man tot zijn grote schrik een schaduw vóór zich. Het was een vrouw met een kapmantel. Die vrouw was wellicht een heks.
Bron
M. Sohier, Leuven, 1982
Commentaar
2.1 Heksen
west-vlaams (poperinge)
4I
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Poperinge