Hoofdtekst
'Noë van Bollebereg' die ging alle nachten uit stelen. Mè die was goed eigen (= vertrouwd) met de molder (= molenaar). Onder de bereg stond de molen. De molder ging eiges (= zelf) malen, en toen kwamter in met Noë, en he zei tegen zijn vrouw: 'Gauw, maak o(n)s doa ene broi (= gebraden schijf spek) met een koppel eer (= eieren)!' En de vrouw zat (= zette) de ketel en de pan op de stôaf, en terwijl zei ze: 'fooi, fooi! bo kooi bij zo'n hon(d)smaul aan tafel zitten! (= foei! hoe kunt ge toch met zo'n hondsmuil (= scheldwoord) aan tafel zitten!' - 'Vrouw, zwijgen! zeiter, die moet o(n)s huis bewaren!' Noë had gezeg(d) tegen de molder: 'As iemand oech (= U) bestelen komt, as een ander ben(de) komt, zo gauw as zje iet hoort, gaat dan maar de zolder op, en neemt de kop van de spuit af, en blaas dan maar! en toet maar met de spuit! dan zal ich oech (= U) helepen komen met mijn hon(den).' Die vrouw zei maar: 'Bo kooi oech toch met 'm ophage (= Hoe kunt ge U toch met hem ophouden)!' mè hij hiel(d) maar met hem aan, an(d)ers dan jondeter (= werd hij) ook bestolen van zijn ben(de).
Onderwerp
SINSAG 1320 - Andere Räubergeschichten.   
Beschrijving
Noë V.D.B. ging elke nacht stelen. De rover was bevriend met de molenaar, aan wie hij vaak een bezoekje bracht. Hij beloofde de molenaar dat hij hem zou helpen wanneer hij door een andere roversbende zou worden overvallen.
Bron
M. Dreezen, Leuven, 1967
Commentaar
4. Historische sagen
limburgs (tongeren en omstreken)
1124
fabulaat
Naam Overig in Tekst
Noë V.D.B.   
Naam Locatie in Tekst
Widooie   
Plaats van Handelen
Bolleberg