Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

DHERB0485_0490_25999 - Het glazen kasteel

Een sage (mondeling), 1974

Hoofdtekst

Beschrijving

Een rijke jongen woonde met zijn ouders in een mooi kasteel. De jongen was echter niet gelukkig omdat hij ziek was en omdat hij geen vrouw had. Op een dag kwam de jongen in het bos een in het zwart geklede heer tegen, die zei: “Ik zal ervoor zorgen dat je snel een vrouw hebt. Rijd met je paard honderd uren van hier. In het bos zal je een hutje vinden waarin een kabouter woont. Die zal je zeggen wat je moet doen. De jongen deed wat hem was aangeraden. Tot de kabouter sprak hij: “Ik ben gezonden door een heer die me gezegd heeft dat jij me naar het glazen kasteel zal brengen”. In dat kasteel woonde namelijk het mooiste meisje van de hele wereld. De kabouter antwoordde: “Ik kan je niet wijzen waar het kasteel is. Maar honderd uren van hier woont mijn broer, die dat wel kan”. De jongen reed voort, maar werd ook door die tweede kabouter weer naar een andere plaats gestuurd. De derde kabouter zei hem: “De kasteelheer, de kasteelvrouw en hun dochter zijn de grootste tovenaars en toverheksen van de hele wereld. Maar als je toch wil gaan, dan zal ik je de weg wijzen. De jongen reed voort en kwam bij een prachtig kasteel. Toen de kasteelheer kwam opendoen, zei de jongen: “Je dochter is het mooiste meisje van de hele wereld. Ik wil met haar trouwen”. De jongen kreeg eten en een bed, maar hij moest de volgende ochtend een opdracht vervullen vooraleer hij met het meisje zou mogen trouwen. Hij kreeg een glazen bijl en moest daarmee tegen de avond alle bomen van het bos omhakken. De jongen was wanhopig en begon te huilen. Het meisje had medelijden met hem en sprak: “Dat is niet erg. Eet en slaap. Als je vanavond wakker wordt, zal je wel zien wat er gebeurd is”. Toen de jongen ’s avonds wakker werd, waren alle bomen omgehakt. De kasteelheer was onder de indruk, maar kondigde aan dat de jongen de volgende ochtend nog een opdracht zou moeten vervullen. De volgend ochtend kreeg de jongen een glazen kruiwagen en een glazen schop, waarmee hij tegen ’s avonds een berg zand naar de vallei moest voeren. De jongen zat te huilen toen het meisje hem ’s middags eten kwam brengen. Het meisje sprak tot hem: “Eet en slaap. Alles zal in orde komen”. Toen de jongen ’s avonds wakker werd, was de hele klus geklaard. De kasteelheer wist niet hoe de jongen dat voor elkaar had gekregen en zei: “Morgenochtend moet je nog één enkele taak volbrengen”. ’s Ochtends kreeg de jongen een glazen emmer zonder gat, waarmee hij de hele vijver moest leegscheppen. ’s Middags vertelde de wanhopige jongen aan het meisje wat hij deze keer moest doen. Het meisje zei: “Wees maar gerust” en ging weg. Even later kwam ze terug met een houten plank en een bijl. Het meisje zei: “Ik ga op de plank liggen. Je moet mij in stukjes hakken en ervoor zorgen dat er niets wegvliegt. Daarna moet je alle stukjes in de vijver gooien”. De jongen aarzelde aanvankelijk, maar deed uiteindelijk toch wat het meisje hem had opgedragen. Er was echter een stukje weggevlogen, en de jongen kon dat stukje niet meer vinden. Daarna gooide de jongen de stukjes in de vijver. Vervolgens was al het water uit de vijver verdwenen en verscheen het meisje in haar oorspronkelijke gedaante. Ze was echter wel het topje van haar vinger kwijt. ’s Avonds kwam de kasteelheer kijken. Hoewel hij zeer onder de indruk was, wilde hij de jongen niet met zijn dochter laten trouwen. Die nacht sloop het meisje naar de kamer van de jongen en zei: “We mogen toch niet trouwen. Zadel twee paarden, neem een roskam, een borstel en een spons”. Het tweetal vertrok op de paarden. Na een tijdje zag het meisje dat ze door haar vader werden achtervolgd. “Gooi de roskam over je hoofd!” riep ze naar de jongen. De jongen deed het. Toen hij achteromkeek, zag hij dat de roskam in een groot bos was veranderd. Enkele uren later werd het tweetal weer door de kasteelheer achtervolgd. “Gooi de borstel over je hoofd!” De jongen deed het en zag achter zich een grote berg verschijnen. Wat verderop kwamen de jongen en het meisje op een veld met molshopen. Het meisje veranderde de molshopen in schapen. Ze veranderde zichzelf in de kapel, de pastoor en de misdienaar. De jongen was de schaapherder. Het meisje sprak tot de jongen: “Mijn vader zal komen vragen of hier misschien twee mensen zijn voorbijgereden, maar je moet doen alsof je van niets weet”. Even later kwam de kasteelheer inderdaad aan de schaapherder vragen of hij twee mensen te paard had gezien. De schaapherder beweerde niets te hebben gezien, waarna de kasteelheer weer naar huis ging. Hij vertelde aan zijn vrouw wat er was gebeurd. Zijn vrouw zei: “Die schaapherder was de jongen. Ik zal zelf wel gaan en ik zal de twee terugbrengen”. Intussen waren het meisje en de jongen voortgereden. Plots zag het meisje een wolk in de lucht en zei: “Oei, dat is mijn moeder! Die is nog erger dan mijn vader! Gooi de spons over je hoofd!” Vervolgens verscheen er een groot meer Het meisje veranderde zichzelf en de jongen in twee ganzen die op het water zaten. De kasteelvrouw gooide brood naar de ganzen, in de hoop dat ze dichterbij zouden komen. Hoe meer brood de vrouw gooide, hoe verder de ganzen van haar wegzwommen. Daarna ging de kasteelvrouw terug naar huis. Uiteindelijk besloten het meisje en de jongen naar het huis van de jongen te rijden. Het meisje sprak tot de jongen: “Je moeder zal blij zijn je terug te zien en ze zal je willen kussen, maar dat mag je niet toestaan”. De moeder van de jongen kwam aangelopen. Ze pakte haar zoon vast en gaf hem een kus. Daarna was alles verdwenen. In de verte zag de jongen een wolk die openging. Daar was het glazen kasteel, waarin het meisje verdween. Zo waren ze allebei weer thuis.

Bron

D. Herbots, Leuven, 1974

Commentaar

7. Sprookjes
brabants (oosten)
167B
fabulaat

Naam Locatie in Tekst

Halle    Halle