Hoofdtekst
’t Was daar een boer, dat was op Dikkebus geloof ik, en zijn tubak ging heel te kweste (te niet, verloren), al de blaten waren afgeten van de wormes. Je kut gaan peizen dat dien vent daarmee in zat, ja, je kweekte juiste zo eindelijks vele tubak. Nu, ze zeien hem dat ’n moste naar de paters gaan, omdat dat met de slag gekomen was, dat dat nie normaal was. Eh ja, je gong naar de kapelaan Plettinck, en Pettinck kwam, j’is toen later in Kemmel geweest, je kwam en je las geweldig. Je ging rond heel ’t stik en je miek overal kruisen op d’hoeken. "’t Gaat nu wel gedaan zijn”, zeiden. Ja, ja, achter een paar dagen, dien tubak rechtte hem en je was weer heel gezond.
Beschrijving
Een boer uit Dikkebus moest lijdzaam toezien hoe al zijn tabaksplanten werden opgegeten door wormen. Nadat de kapelaan het veld had overlezen en op iedere hoek een kruisteken had gemaakt, werden de planten weer gezond.
Bron
K. Erard, Leuven, 1966
Commentaar
2.2 Tovenaars
west-vlaams (ieper)
6
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Ieper   
Plaats van Handelen
Dikkebus