Hoofdtekst
Bij 'Broeders' tegenover de kerek spookte het alle nachten, zeg! 's Möreges liep den duur (= stier) met botten aan. De meid vond haar kleer (= kleren) nooit. Dat was de knech(t) wa dat deed; dan stond er zijn pijp te roken op de ha(l)f-deur van de pjaadstal (= pardestal) en dan zeiter tegen de meid: 'Mieke, gaat oech maar gauw aandoen' mè dan vond ze niks. As ze dan gingen zoeken, dan vonden ze haar kleer in de eekton (= azijnton) of in de sjroewpton (= strooptrommel). Ze hebben hem moeten voertjagen, kik zeg!
Beschrijving
Bij boer B. tegenover de kerk gebeurden elke nacht vreemde dingen. De meid vond 's ochtends haar kleren niet. Wanneer ze in de stal ging kijken, zag ze dat de stier haar laarzen aan zijn poten had. Soms vond men de kleren van de meid ook in de azijnton of in de strooptrommel. Uiteindelijk ontdekte de boer dat zijn knecht de schuldige was.
Bron
M. Dreezen, Leuven, 1967
Commentaar
2.2 Tovenaars
limburgs (tongeren en omstreken)
881 (4)
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Mal