Hoofdtekst
De volksverbeelding der heidensche voorouders bevolkte de stroomen, vijvers, en poelen met goede en booze watergeesten. Nixen en nimfen. Wee den eenzame wanderlaar, die zich in den avond te ver waagde van de menschelijke woningen in 't wijde moerland; hij raakte verdwaald, en onverbiddelijk, onweerstaanbaar, voerden waternimfen hem mee naar riet en biezen, waar lieflijk gefluit weerklonk als een zoete bekoring. En als 't laatste goud der ondergaande zon weerglansde over de moerassige vlakte, stegen er blankgrijze neveldampen op, die den wandelaar wenkten als blonde, vrouwelijke gestalten. Maar al gaande over den zompigen vloer van 't veenland, zonk z'n voet steeds lager en dieper weg, tot hij huiverend stilstond, om met ontzetting rondom zich de zwarte duisternis te zien, waarin hij z'n graf zal vinden.
En een ander, zoeker en denker over de raadselen des levens, wordt gedreven met heimelijken drang om 't geheim te vinden; de watergeesten lokken hem in den valen avond en de blauw-flikkernde dwaallichtjes dansen, en roepen hem, tot hij rust in de troosteloze verlatenheid.
Ook langs den Rijn verheft zich de Loreleijrots. Heine heeft haar magische kracht zoo meesterlijk bezongen:
'Den Schiffer im kleinen Schiffe
Ergreift es mit wilden Weh;
Er schaut nicht die Felsenriffe,
Er schaut nur hinauf in die Höh!
Ich glaube, die Wellen verschlingen
Am Ende noch Schiffer ùnd kahn,
Und das hat mit ihrem Singen
Die Lore-Ley getan.'
De zeemeerminnen behoorden volgende de naïeve voorstellingen der oude bewoners dezer landen tot de wonderlijke wezens, die, levend in 't water, over een streek vaak hun macht deden gevoelen. Zoo zijn in Nederland bekend geworden de zeemeermin van Schouwen, van Muiden en vooral van Haarlem. Een heel oude kroniek weet over deze laatste een romantisch verhaal te vertellen. Men had een zeemeermin gevangen in het Spaarne. In de stad gevoerd, bleef dit wonderlijke wezen, half vrouw, half visch, in 't leven. Ja, zoo weet het verhaal mede te deelen, men wist deze zeemeermin ook spinnen, weven en zelfs bidden te leeren. Wanneer echter de storm losbrak in donkere nachten, als de golven klotsten, dat 't in Haarlem te hooren was, werd dit tweeslachtig wezen onrustig, onrustig, als geeselde haar een hevige temptatie. En op een morgen vond men de cel in 't klooster waar zij woonde, ledig; ze was in den nacht, toen 't water ruischend omhoog steeg, naar zee teruggezwommen.
De sage der zeemermin, die profeteerend haar waarschuwend woord hooren liet, heeft ook haar gebloemde sluier geworpen over de vlakke kleilanden van West-Brabant en de steden Zevenbergen, Steenbergen en Bergen op Zoom zijn omweven met haar bonte droomenwaas. Ziehier de sage, die nog voortleeft in dezen waterrijken Westhoek van Brabant.
In overoude tijden was West-Brabant nog overdekt door de zilte wateren der zee en van den Scheldestroom. Alleen de plaatsen Zevenbergen, Zevenbergen, Steenbergen en Bergen op Zoom bestonden al en dreven handel op 't Norenland en Brittanië. Van de drie was Zevenbergen het grootste en rijkste; het lag nabij de beste vaargeul en z'n schepen doorploegden de breede wateren. Bergen, aan den zoom van het beboschte heuvelland, was nog slechts een armelijk dorp, waar de visschers woonden, die in de vangst van mosselen en andere schaaldieren een sober bestaan vonden.
Steenbergen was ook nog slechts een stad in opkomst. In deze dagen gebeurde het nu, dat eenige schippers van Zevenbergen op een zekere morgen, na een stormachtigen nacht een vreemdsoortig wezen zagen zwemmen in de nabijheid van hun haven. Was 't een mensch? Was 't een visch? Om 't hoofd - 't leek wel een vrouwenhoofd - hingen kransen van zeewier en schelpen; 't geschubde onderlijf doorkliefde de golven bij de breede zwemslagen. De oogen, die iets menschelijks hadden, stonden starend als in radeloozen angst, als gloeide van binnen een eeuwig vuur, als was dit wezen door een vonnis der Gerechtigheid vervloekt, om als mensch en visch een tweeledig leven te leiden tot het wereldeinde. De Zevenbergsche schippers bezagen het wezen met vrees en ontzag. Gingen er geen verhalen rond onder de oude visschers, hoe ze meermalen in den laten avond, als ze de netten ophaalden, een zeemeermin zagen opduiken, die ze wel probeerden te vangen, maar die weer ijlings verdween met een schrillen kreet, als van een vluchtend dier, dat door den jager vervolgd wordt. Deden er geen overleveringen de ronde, van ouder tot ouder oververteld, hoe sommigen de straf des hemels op zich laadden, hoe de mannen de drankhuizen en de meisjes van den dansvloer niet weer terugkeerden in het nachtelijk uur, verdoemd, en in zeemeerman of zeemeermin veranderd.
Toen de saamgestroomde bewoners van Zevenbergen zagen, dat de zeemeermin slechts hulpeloos bleef rondzwemmen, keerde hun moed terug. En toen de zeemeermin naderbij kwam en om een dronk water vroeg, om haar brandenden dorst te lesschen, weigerden zij hardvochtig deze kleine gave. Want hoovaardij en rijkdom had hun harten versteend. De zeemeermin bleef even wachten, droevig en stil, dan strekte ze haar arm ten hemel en kreet haar voorzegging uit over de stad Zevenbergen:
- Zevenbergen zal vergaan!
Maar de schippers van Zevenbergen lachten met haar en troosteloos zwom de zeemeermin heen en door de grauw-grijze wateren, tot ze kwam bij de haven van Steenbergen. Hier kwamen ook de bewoners in grooten getale naar de haven gestroomd, toen ze de mare vernamen, dat een zeewezen, half vrouw half visch, heen en weer zwom, als zocht iets in grote ongerustheid. En daar schalde weer de roep der zeemeermin over de wateren, akelig en schrijnend als een gepijnigde ziel in uitersten nood. Eén droppeltje bronwater te midden van al die zilte en brakke wateren!
Dat verlangde zij. Maar ook de bewoners van Steenbergen weigerden haar die geringe lafenis. Toch... niet allen. Een man naderde, oud en kromgebogen; hij schepte met een schelp wat groezelig water uit een nabije sloot, en bracht deze naar den waterkant, waar de zeemeermin hunkerend wachtte. Had deze oude een dochter, een kind dat den breeden weg was opgegaan, misschien...? Hij beefde, toen hij zich bukte om de zeemeermin de schelp toe te reiken; 't water bemorste z'n kleeren, nog slechts half vol was de schelp, toen de zeemeermin ze kreeg in haar grage handen. Ze dronk, ze dronk. En toen ze heenzwom, uitgelachen door de groote menigte der Steenbergenaars, sprak ze haar tweede bedreigende profetie:
- Steenbergen zal half vergaan!
Na een paar uren zwemmen kwam ze, eindelijk doodvermoeid aan het zandige strand der Schelde, waar de visschers van Bergen op Zoom hun eenvoudig werd verrichtten. En als ze ook hier eenmaal haar smekend geroep om water liet horen, gaven deze arme visschers door medelijden en ontzag gedreven, een overloopende schelp van het zuiverste en gezondste water dat ze in het zand van hun heuvelland vinden konden. Hier verkwikte de geplaagde zeemeermin zich, en toen ze heenzwom, rustig en kalm geworden, zond ze de armelijke hutten der mosselvisschers haar groet toe en profeteerde:
- Bergen zal blijven bestaan!
Sinds den tijd der zeemeerminnen is het Westen van Brabant geheel van aanschijn veranderd. Waar 't water spoelde, wast nu het goudgele graan en blinken de groene bietenbladeren. En al scheen bij den St. Elizabetsvloed, vóór vijf eeuwen, de profetie der zeemeermin in vervulling te gaan, gelukkig voor Steenbergen en Zevenbergen schijnt haar bedreiging thans vergeten te zijn!
Onderwerp
SINSAG 0031 - Die Prophezeiung des Meerweibes   
TM 4905 - Dwaallichten (stalkaarsen)   
Beschrijving
Bron
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Loreleij   
Norenland   
Brittannië   
Brittanië   
St. Elizabetsvloed   
Naam Locatie in Tekst
Rijn   
Nederland   
Schouwen   
Muiden   
Haarlem   
Spaarne   
Brabant   
Zevenbergen   
Steenbergen   
Bergen op Zoom   
Schelde   
Bergen