Hoofdtekst
Oe we wider nog in de Kruisstrate weunden, weunde der daar wok een oud wuveke, Fietje, zeiden we olsan. ’t Spellewerkte hem olsan en ’t droeg zin stoffage naar de winkel om geld ’t hèn voor te drinken want ’t wos een groot zuuplapperke, min moeder moste er niet vele van hèn, maar ’t gebeurde dat olgelik binnekwamen en ’t zei tegen min moeder: "Gij zijt benauwd van mij, hé?" – En min moeder vertelde het ton achterna. Al zijn toverspreuken stonden up papier en waren in zijn kleers genaaid, en ’t had ne keer binnengeweest bij ’n vriendinne van mijn moeder, die ne zeune hadde en den diene kwam ziek zoverre dat ze de paters mosten gaan halen, en den deen zei dat ze Fietje niet meer mochten binnenlaten en van dat moment begoste dat te beteren, en j’hèd were geheel gezonod gekommen, en Fietje hèd daar nooit meer moeten over de zulle gaan.
Beschrijving
In Beselare woonde een oude vrouw die handwerkjes verkocht om met het geld op café te kunnen gaan. Op een dag ging de vrouw bij een buurvrouw op bezoek en zei: "Jij bent bang voor mij, is het niet?"
Die oude vrouw had al haar toverspreuken aan de binnenzijde van haar kleren vastgenaaid.
Op een dag ging de oude vrouw op bezoek bij een moeder die een zoontje had. Na het bezoek van de vrouw, werd het jongetje zo ziek dat men de paters moest laten komen. De geestelijken gaven de mensen de raad om die vrouw voortaan buiten te houden. Daarna is het zoontje genezen.
Die oude vrouw had al haar toverspreuken aan de binnenzijde van haar kleren vastgenaaid.
Op een dag ging de oude vrouw op bezoek bij een moeder die een zoontje had. Na het bezoek van de vrouw, werd het jongetje zo ziek dat men de paters moest laten komen. De geestelijken gaven de mensen de raad om die vrouw voortaan buiten te houden. Daarna is het zoontje genezen.
Bron
M. Reynaert, Leuven, 1965
Commentaar
2.1 Heksen
west-vlaams (ieper)
191
memoraat
Naam Locatie in Tekst
Beselare   
Plaats van Handelen
Beselare