Hoofdtekst
Op de prochie was er een hof. Daar was ne knecht met ne slechten naam. Op dat hof ging een vrouw naaien. Ne keer of twee had ze ne weerwolf moeten dragen. Hij sprong op u, en liet hem dragen. Als ge hem zag komen en ge kost hem iets werpen, een stukske goed of wulle (wol) , ze moesten het uiteen trekken en daarbinst kost ge weglopen.Dat meiske had hare neusdoek geworpen. ’s Anderendaags zag ze de knecht aan tafel zitten. Ze zag de uitgeleidsels nog op zijn kleren hangen. “Ah, ‘t is gij Mmijnheer”, zei ze.
Onderwerp
SINSAG 0823 - Das zerbissene Tuch.   
Beschrijving
Op een boerderij werkte een knecht die een slechte naam had. Een vrouw die daar ging naaien, was onderweg al meermaals besprongen door een weerwolf die zich liet dragen. Op een dag gooide de vrouw een zakdoek naar het beest. Toen ze de knecht de volgende dag aan tafel zag zitten, stelde ze vast dat de draden van de zakdoek op zijn kleren hingen.
Bron
M.-P. Kesteleyn, Leuven, 1964
Commentaar
1.6 Weerwolven
oost-vlaams (vlaamse ardennen)
473
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Etikhove