Hoofdtekst
Ik ging een keer op de vesten (vestingen), hier in Ieper, aan ‘t "Nunnedijkje” de Cavalerie-kazèren bestond hier nog, ‘k waren met Henrieten Motelle, me gingen om palingen te vangen. En ’t zaten daar vier man als ik de vesten opgingen en ‘k zeggen: "Elken goen dag”! geen een die spreekt. ‘k Heb nooit benauwd had, maar toen was ik nie stout. ’t Was zul’n triestig were ook. ‘k Kruipen in ’t hout, met m’n lijne bij me voor in te smijten, en ‘k keek ossan (altijd). Die vier man zaten daar. Henrieten Motelle was al weggelopen. Achter tien minuten die mannen staan op, zonder spreken gingen ze weg en ik op twintig stappen achter under. Maar ze gingen zieder toet (tot) aan de Porte de Lille en ze waren weg. Z’hadden verzeker were ingebroken, want ze waren toen in Ieper. Ja, Pollets, ’t waren gaillards!
Beschrijving
Een visser die voorbij de vestingen in Ieper wandelde om te gaan vissen, zag bij het 'Nunnedijkje' vier mannen zitten. De visser groette elk van de mannen, maar niemand antwoordde. Tien minuten later stonden de mannen op. De visser volgde hen en zag dat ze tot aan de Porte de Lille gingen en vervolgens verdwenen. het waren rovers die in Ieper kwamen inbreken.
Bron
K. Erard, Leuven, 1966
Commentaar
4. Historische sagen
west-vlaams (ieper)
79
fabulaat
Naam Overig in Tekst
Porte de Lille (Ieper)   
Nunnedijkje (Ieper)   
Naam Locatie in Tekst
Ieper   
Plaats van Handelen
Ieper