Hoofdtekst
Achter de vaart dat had gunter (ginder) altijd een slecht kot geweest, een verholen huis. En later hen ’t er nog mensen op gewoond en ’t een ongeluk achter ’t andre… de zwijns en de beesten gingen dood. En dat huizeken da stond dichte tegen een watering (beek) die naar de vaart liep. En d’er kwam daar altijd ne groten hond, nen zwarten. En hij kwam alleen ’s nachts op en sprong op de vensters en de deuren. En ook bij dage soms. En da was ook ’t kwaad op dat hof.
Beschrijving
Bij een beek die in de vaart van Knesselare uitmondde, stond een huis waarvan de bewoners altijd ongeluk hadden. In de buurt van dat huis vertoefde altijd een grote zwarte hond die 's nachts tegen de ramen en deuren sprong.
Bron
O. Mattheeuws, Leuven, s.d.
Commentaar
1.5 Plaaggeesten
west-vlaams (grens oost- en zeeuws-vlaanderen)
126
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Knesselare   
Plaats van Handelen
Knesselare