Hoofdtekst
Grand-père zij(n) broer was pastoor onder de Walen. En de Bokkerijer zijn zonen moogden (= mochten) alle jaar noa de pastoor op vakantie gaan. En grand-père zijn zonen, die waren zo braaf, en die moogden nie gaan bij hunne nonk pastoor. Wei de pastoor gestoreven was, hadden de gasten van Wellen ook ene doodsbrief noa 't kasteel van Bedeuil (= Widooie) geschreven. Toen kwam de pachter van 't kasteel - dat was de burgemeester - noa Grand-père 'Nol, zeiter, hier is ene doodsbrief van oere (= uw) nonk pastoor.' - 'Hij he(ef)t mich nie gekend wei'ch leefde, nu hoefter ook niemee af te komen, ich gon nie.' En e geluk, want he had gee(n) knäpke (= 5 cent) gelaten voor de kinder van grand-père, de Bokkerijers hadden alles (ge)kregen.
Onderwerp
SINSAG 1320 - Andere Räubergeschichten.   
Beschrijving
Een man die pastoor was in Wallonië, had twee broers van wie er één lid was van de bokkenrijders. De kinderen van de bokkerijder mochten elk jaar bij de pastoor op vakantie gaan. De kinderen van de andere broer mochten dat niet, hoewel zij eigenlijk veel braver waren. Toen de pastoor stierf, liet hij al zijn bezittingen na aan de bokkenrijders.
Bron
M. Dreezen, Leuven, 1967
Commentaar
4. Historische sagen
limburgs (tongeren en omstreken)
1099
Broer van de grootvader van de informant
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Widooie   
Plaats van Handelen
Wallonië