Hoofdtekst
Ik ken een huishouden waar dat ze veel tegenslagen hadden en ’t was in diënen tijd niet al te rooskleurig voor de kleine boeren, en daarmee zocht diëne mens een redding hé, en z’hadden hem iemand aangewezen die dat bepaald “kwaad hand” daar kost wegkrijgen. En die persoon is daar naartoe gekomen en heeft daarover gelezen en nep aasnagel onder den trap gestoken dat belet dat iemand die aan toverije doet daar nog zou passeren. En ze moesten binst negen dagen ’s nachts tussen twaalf en een uur bidden. En hij had erbij gezeid dat hij mocht horen dat hij willegen, dat hij moest binnenblijven. En de negenden dag, als hij zijn gebed deed, hoordegen hij een eigenaardig muziek, en ’t er was iet die aan de luiken van zijn vensters hem schrik deed krijgen: een gejank; en ’s morgens als hij zijn deur opentrok, lag een kat dood, voor zijn deure. En dat heeft sedertdien gedaan geweest. Dat heb ik hem dikwijls horen vertellen. En die man zijn vrouw was doof, en den dien die kwamp overlezen had een relikwie in zijne zak en hij hield dat boven die vrouwe, en z’hoordegen azo goed als gelijk wie!
Beschrijving
Op een boerderij waar men veel ongeluk had, liet men iemand komen die de kwade hand kon verjagen. Die persoon kwam de boerderij overlezen en stak een paasnagel onder de trap om de toverij tegen te houden. De mensen moesten negen dagen lang tussen twaalf en één uur bidden. Op de negende dag hoorde men vreemde muziek en een gejank bij de luiken. Toen men de deur openmaakte, zag men daar een dode kat liggen. Na dat voorval heeft men op die boerderij geen ongeluk meer gehad.
De boerin die daar woonde, was doof. De overlezer hield een relikwie boven het hoofd van de vrouw, waarna ze merkwaardig genoeg weer kon horen.
De boerin die daar woonde, was doof. De overlezer hield een relikwie boven het hoofd van de vrouw, waarna ze merkwaardig genoeg weer kon horen.
Bron
M. Van Der Linden, Leuven, 1964
Commentaar
2.2 Tovenaars
oost-vlaams (denderstreek)
603
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Schendelbeke