Hoofdtekst
Mijn nonkel je (hij) wilde hij wel hebben dat dat waar was ’t geen da’k hier nu gaan vertellen. ‘k Heb ik het nooit gezien wè, maar hij zei dat dat echt was. J’had hij nu een zwijn dat jongde met duiveljongen en ze klommen de muren op he. En de paster is ton (dan) gekomen voor dat te overlezen en ’t was al spoorloos verdwenen nè.
Beschrijving
Op een boerderij had een zwijn duivelsjongen gekregen. De biggen klommen tegen de muren omhoog. Nadat de pastoor de boerderij had overlezen, waren alle biggen plots verdwenen.
Bron
J. Aspeslagh, Leuven, 1958
Commentaar
3.1 Duivels
west-vlaams (kamerlingsambacht)
305
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Mannekensvere