Hoofdtekst
Bokkenrijders dat waren mensen die gingen alle nachten roven, die deden de mensen hun geld wijzen, staken ze met de tenen in 't vuur, dat waren voetbranders. En die hebben ze zo genoemd omdat er in die tijd geen middel van beweging was hier hé en toch zaten die voor de Maas en aan de Maas en over de Maas en die kosten zich zo rap verplaatsen dat 't nie te geloven was en dan zegden ze dat die over bokken door de lucht reden. Maar dat kont ge nie zien of 't ne bokkenrijder was of nie zelle, want daar heeft mich vroeger jaren eens e menneke verteld dat er hier e Sniederke was en op ne keer pakte den drosserd 't sniederke voor ne bokkenrijder maar de pastoor die was zo zeker en vast van dat menneke dat hij er naar toe ging en zei: 'Mijnheer den drosserd, gij zijt altijd juist geweest maar deze keer geloof ich dat ge u vergist.' Ja, dat menneke kwam alle dagen in de mis en zo. Enfin, den drosserd zou 't nog eens onderzoeken voor mijnheer pastoor e plezier te doen. En 's anderendaags was er de pastoor vroeg bij, hij was nieuwsgierig maar den drosserd zei: 'Maar mijnheer pastoor, uw braaf sniederke dat is de grootste vlegel die er onder de zon loopt.' Daar stond de pastoor te kijken en hij naar 't gevang. 'Ich meende dat gij de braafste mens uit de parochie waart, hoe zit dat nu met u?' 'Ach, mijnheer pastoor' zei 't menneke 'gij hebt er hier al veel begraven als vurige katholieken maar dat nog veel groter vlegels waren als ich.' En 't menneke werd opgeknoopt in 't galgenboske in Meeuwen.
Onderwerp
SINSAG 1320 - Andere Räubergeschichten.   
Beschrijving
De bokkenrijders gingen elke nacht op rooftocht. Ze werden ook wel 'voetbranders' genoemd, omdat ze de tenen van hun slachtoffers in het vuur hielden om te weten te komen waar het geld verborgen lag. Omdat de bokkenrijders zich ontzettend snel konden verplaatsen, geloofden de mensen dat de rovers op een bok door de lucht vlogen. Op een dag had de drossaard een jongen opgepakt, die ervan werd verdacht een bokkerijder te zijn. Omdat de pastoor geloofde in de onschuld van de jongen, sprak hij tot de drossaard: "Meneer de drossaard, u hebt het altijd bij het rechte eind gehad, maar deze keer geloof ik toch dat u zich vergist. Nadat de drossaard de zaak had onderzocht, zei hij: "Meneer pastoor, dat brave jongetje is de grootste vlegel die er op aarde rondloopt!" In de gevangenis sprak de pastoor tot de jongen: "Wel, ik geloofde dat jij de braafste jongen uit mijn parochie was!", waarop de jongen antwoordde: "Veel van de mensen die u hier hebt begraven als overtuigde katholieken, waren in werkelijkheid nog grotere vlegels dan ik!" De jongen werd opgehangen in het galgenbos in Meeuwen.
Bron
I. Kenens, Leuven, 1957
Commentaar
4. Historische sagen
limburgs (noord-west)
347
fabulaat
Naam Overig in Tekst
voetbranders (bokkerijders)   
Naam Locatie in Tekst
Peer   
Plaats van Handelen
galgenbos (Meeuwen)