Hoofdtekst
Heks martelt kind.Z’hân een kind da op de wereld ‘kommen was en der had een toveresse bij geweest as da kind geboren wier hein. En da was altijd schremen, schremen.En ze waren om de paster gegaan, om den dokteur gegaan en alles gegeên. En de paster kwam ne keer.“Laat ne keer da kind zien”, zei ’t ie en ie heftege zijn kleren op (nl. die van het kind) en ’t stoken hier twee spellen in zijn zije en ie trok er die spellen uit en ’t was gedaan.En ie heeft da huis tan gewijd en onder den trap, ie heeft hij daar ne nagel gegeên, ne paasnagele, veur onder de steen van den trap te steken.“En ge meugt da wijf hier nie meer laten kommen”, zei ’t ie.’t Was hier een geburenwijf. Maar allez, we zwijgen daaraf, we meugen der nie te veel af zeggen, hein man. ’t En es persies geen geburenwijf, maar ’t es toch uit de gemeente.
Beschrijving
Een pasgeboren kind dat de hele tijd huilde, kon niet door de dokter worden geholpen. De pastoor kwam bij het kind en stelde vast dat er twee spelden in het lichaam van het kind staken. Nadat de pastoor die spelden had weggenomen, huilde het kind niet meer. De geestelijke heeft vervolgens het huis gewijd en een paasnagel onder de trap gestoken. Daarna kon de heks, een vrouw uit de gemeente, niet meer binnenkomen.
Bron
R. De Geeter, Gent, 1952
Commentaar
2.1 Heksen
oost-vlaams (zuiden)
136
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Opbrakel