Hoofdtekst
In de Langestraat kwamp daar alle avondsten ne kledden de mensen schouw (bang) maken. En op den hoek daar stond een huis mee lage vensters en mee blaffeturen (luiken). Op nen avond zat de vrouwe alleen thuis want hare man werktegen ’s nachts. Opeens hoordegen de vrouwe een lelijk geluid en gekerm; de blaffeturen vlogen open, en een lelijke muile verscheen voor de venster: ne vent mee een beestenvel op zijn lijf. Hij deed dat mee een rape die uitgeboord was, en waar dat er een kièsse (kaars) instak. De vrouw beefdegen van de schrik want ze menegen dat ’t kledden was. De mensen menegen dat dat de geest was van ne slechte mens die voor zijn straffe alle navondsten moest gaan spoken en de mensen schouw maken.
Beschrijving
In de Langestraat kwam iedere avond een kludde de mensen bang maken. Een vrouw die op een avond alleen thuis was, hoorde een luid gekerm. Plots vlogen de rolluiken open en verscheen er een lelijke muil voor het raam. Het was een man met een dierenvel over zich heen. De grapjas had een kaars in een uitgeholde raap gezet. De mensen geloofden dat het de geest van een zondaar was, die als straf iedere avond moest gaan spoken en de mensen bang maken.
Bron
M. Van Der Linden, Leuven, 1964
Commentaar
1.5 Plaaggeesten
oost-vlaams (denderstreek)
136
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Sint-Antelinks   
Plaats van Handelen
Langestraat (Sint-Antelinks)