Hoofdtekst
HET SPOOK OP DE NIEUWENDIJK in AXEL.
Het zal nu ruim 35 jaar zijn geleden, dat mijn oudere broer in gezelschap van zijn vriend, een zekere Dobbelaar, een wandeling maakte tussen Axel en Zaamslag. Halverwege, ongeveer ter hoogte van "de Ronde Putten", een gehucht dat tot de gemeente Axel behoort, worden ze aangesproken door een mijnheer, die hen vraagt hoe hij het beste in Zaamslag kan komen.
Mijn broer zegt: "rechtuit de dijk volgen, dan komt U er wel."
Vriend Dobbelaar zegt, nadat het heerschap is vertrokken: "Die is zeker om een smoesje verlegen; ik ken hem wel, ’t is een zekere K(aijser), afkomstig van Driewegen, een gehucht bij Terneuzen, die moet hier dus bekend zijn. Pas maar op met die knaap", voegt Dobbelaar er aan toe, "die vent kan spoken!"
"Nou," zegt mijn broer, "dan spookt hij maar raak!"
Korte tijd daarna, er was thuis ’smorgens een huisslachting geweest, vindt vader de andere ochtend bij het opstaan een varkenstand op bed. Ik (verteller) als jongetje van 11 jaar krijg de schuld, maar mijn broer zegt: "Nee, vader, die tand heb ik gisteravond bij wijze van grap op het nachtkastje gelegd, maar niet op Uw bed."
Vader gaat terug om de tand te halen, maar die is nergens meer te vinden.
Aan dit voorvalletje wordt verder geen aandacht geschonken.
De volgende avond, 't is 10 uur; mijn broer en ik liggen boven op een open zolder in bed. Moeder ligt beneden, ook te bed in de bedstee. Vader die avonddienst heeft op de gasfabriek is nog niet thuis. Moeder hoort lawaai op zolder, alsof een verzameling muizen loopt te rennen door het partijtje korenaren, dat (door de jongens "geraapt") op zolder ligt opgeslagen. Moeder roept naar boven en denkt daarbij aan het verhaal dat mijn oudere broer over de ontmoeting met K. heeft verteld. Bij vaders thuiskomst spreekt moeder met hem over het lawaai, en over de kwestie K., maar hij wappert dit weg: "onzin, muizen, anders niks!"
De avond daarop, ongeveer op dezelfde tijd en onder dezelfde omstandigheden als gisteravond een lawaai, nu veel harder, alsof een bende ratten over de zolder vliegt. Moeder roept me uit bed, de lamp (gaslicht) wordt aangestoken, maar er is niets te zien.
Mijn broer en ik hebben het lawaai ook gehoord.
Korte tijd later gaan moeder en ik een avondje kaarten naar mijn Oom die ook in Axel (Buitenwegje) woont.
Bij het naar huis gaan, rond 10 uur wordt bij de spoorwegovergang een weegbrug gepasseerd. Als we er voorbij gaan is daarbinnen een lawaai alsof alle gewichten naar beneden vallen; er is voor zover we weten op dit uur niemand meer in het gebouwtje aanwezig.
"Moeder, wat kan dat zijn?" vraag ik. Moeder, die me zeker niet ongerust wil maken zegt: "Och jongen, dat zijn zeker de paarden in de stal van Dieleman" ('die daar tegenover woonde).
Maar inmiddels dacht zijzelf weer aan de spookhistorie!
Bij Oom, waar meermalen gekaart werd, doet zich bij een volgend bezoek iets vreemds voor. Een hobbelpaard, dat in een hoek van de kamer staat begint plotseling fel te hobbelen, zonder dat er iemand in zit. Als Oom er heen gaat om te kijken staat het ding op slag stil.
U begrijpt het al: het spookt!
Oom vertelt ons een paar dagen later dat hij de ochtend na het voorval met het hobbelpaard, zoals gewoonlijk op zijn fiets stapt om naar zijn werk te rijden (landarbeid) naar het 3 KM verder gelegen gehucht "de Magrette", hij drie kwartier nodig heeft om er te komen en het steeds is, alsof hij tegen een steile helling oprijdt!
Weer wat later komt een andere Oom (broer van Moeder) na een afwezigheid van 3 weken thuis. Hij kan met de sleutel het deurslot niet open krijgen. Na de sleutel bij een buurman zowat gloeiend te hebben gemaakt, krijgt hij de deur, de sleutel tussen een nijptang geknepen, toch open.
Bij zijn binnenkomst loopt de wekker af, die n.b. 3 weken had stilgestaan!
Op Nieuwjaarsmorgen -de jongens slapen nu i.v.m. de "vreemde verschijnselen" ook beneden in een bedstee, is er wat raars aan de hand met de wekker. Rond 8 uur, want op zo’n dag hoef je niet vroeg op te staan, maakt de wekker, die op een nachtkastje staat met daarnaast een klein oliepitje, rare geluiden. "wat is dat toch met dat ding" zegt vader. "Nu hoor je 't ook eens, Vader", zegt Moeder tegen haar man, die al die geschiedenissen maar nonsens vindt.
"'k Gooi het ding tegen de muur! zegt vader, maar als hij het bed uitstapt om de wekker te grijpen tikt het ding verder weer heel normaal!
Nieuwjaarsdag is een dag van bezoeken bij de familie enz.
Vader gaat met mijn Oom er op de fiets op uit, Moeder en ik gaan met de bus; het was tenslotte weer het laatste bezoek op "de Magrette".
's Avonds, 't isal donker, keren eerst Vader en oom terug. Van de carbidlantaarns op hun fietsen straalt om beurten de ene als een autolamp en geeft de andere nauwelijks licht. Dat blijft zo tot vlak bij huis, dan is alles weer normaal met de verlichting.
Moeder en ik zullen met de bus terugkeren. Bij het wachten hierop bij de halte, gaat moeder in een schuurtje van een buurman op een daar opgeslagen zak graan zitten, maar hoe ze het ook aanlegt, het ding zakt scheef, naar welke kant ook. Ik kijk naar buiten of de bus nog niet komt, maar zie alleen veel lichten van fietslantaarns aankomen, maar gek genoeg komen de fietsen niet naderbij!
Als de bus er is zien we na het instappen en verder rijden steeds 2 fietslantaarnlichten die onmiddellijk achter de auto blijven.
"Nou, die rijden ook hard!", zegt Moeder.
Maar kort voor de aankomst bij de Nieuwendijk (ouderlijk huis) vliegen beide fietsen de "dulf" (d.i. een droge sloot) in. Van enig spoor der fietsen, noch van enig bericht over ongelukken is ooit iets gebleken!
Vooral Moeder krijgt meer en meer last van haar zenuwen. Maar het eind is er nog niet!
Gepoetste schoenen worden bij ons thuis halverwege het steile open trapje op een daar bij de zoldering aangebrachte plank neergezet. Als Moeder dat werkje weer een keer heeft gedaan en de trap opgaat om de schoenen op hun plaats te zetten, lijkt het of er op zolder een massa glas wordt uitgestort.
Moeder, die alleen thuis is (!) wacht tot ik terug ben; ze laat mij de schoenen wegbrengen, maar er gebeurt niets!
't Is nog winter; ik zit met Moeder achter de "Buiskachel" en speel op een kleine mondharmonica. Moeder zit tegenover me, aan de andere kant van de kachel. Het is, als krijg ik plotseling een klap tegen mijn achterhoofd en de mondharmonica vliegt uit mijn mond over de vloer!
"Moeder U geeft me toch geen klap?" roep ik. "Welnee, jongen, hoe zou ik dat kunnen! Ik raak je niet aan!"
Een andere avond, wat later maakt de gaslamp bij het branden rare geluiden; ik ben met Moeder alleen thuis.
Moeder zegt: "Zou ’t helpen als ik een mes door de lamp steek?"
"Welnee Moeder, dan is het ding stuk!", zeg ik.
Haal eerst je zakbatterij - want in de donker durft Moeder al niet meer te zitten! - en dan moet ik het licht uitdoen. Als we wat later de gaslamp weer aansteken gebeurt er niets bijzonders meer.
Ondertussen is Moeder in een toestand gekomen, dat het zo niet langer kan. Vader gaat naar de dokter (dokter Bom, een in Axel destijds zeer bekend en populair arts).
Daar al de verhalen verteld. De dokter zegt: "Dat moesten ze mij een flikken!"
Hij belooft het huis op Driewegen bij Terneuzen te bezoeken, waar dan zoals we menen de verwekker van de spookgeschiedenissen zou wonen.
De dokter deelt ons daarna mee dat de persoon in kwestie niet thuis werd getroffen. De Moeder liet de dokter enkele boeken zien, die zoonlief veel zou lezen en dat zouden dan boeken over spoken en spookgeschiedenissen moeten zijn geweest!)
De dokter zegt tot de Moeder: "Dat moet nu verder maar eens klaar zijn, anders zal ik maatregelen treffen!
En na deze mededelingen van de dokter, dat het nu wel afgelopen zal zijn eindigt tevens dit relaas dat, zoals U begrijpt wel een tijdlang in Axel de ronde heeft gedaan.
Het zal nu ruim 35 jaar zijn geleden, dat mijn oudere broer in gezelschap van zijn vriend, een zekere Dobbelaar, een wandeling maakte tussen Axel en Zaamslag. Halverwege, ongeveer ter hoogte van "de Ronde Putten", een gehucht dat tot de gemeente Axel behoort, worden ze aangesproken door een mijnheer, die hen vraagt hoe hij het beste in Zaamslag kan komen.
Mijn broer zegt: "rechtuit de dijk volgen, dan komt U er wel."
Vriend Dobbelaar zegt, nadat het heerschap is vertrokken: "Die is zeker om een smoesje verlegen; ik ken hem wel, ’t is een zekere K(aijser), afkomstig van Driewegen, een gehucht bij Terneuzen, die moet hier dus bekend zijn. Pas maar op met die knaap", voegt Dobbelaar er aan toe, "die vent kan spoken!"
"Nou," zegt mijn broer, "dan spookt hij maar raak!"
Korte tijd daarna, er was thuis ’smorgens een huisslachting geweest, vindt vader de andere ochtend bij het opstaan een varkenstand op bed. Ik (verteller) als jongetje van 11 jaar krijg de schuld, maar mijn broer zegt: "Nee, vader, die tand heb ik gisteravond bij wijze van grap op het nachtkastje gelegd, maar niet op Uw bed."
Vader gaat terug om de tand te halen, maar die is nergens meer te vinden.
Aan dit voorvalletje wordt verder geen aandacht geschonken.
De volgende avond, 't is 10 uur; mijn broer en ik liggen boven op een open zolder in bed. Moeder ligt beneden, ook te bed in de bedstee. Vader die avonddienst heeft op de gasfabriek is nog niet thuis. Moeder hoort lawaai op zolder, alsof een verzameling muizen loopt te rennen door het partijtje korenaren, dat (door de jongens "geraapt") op zolder ligt opgeslagen. Moeder roept naar boven en denkt daarbij aan het verhaal dat mijn oudere broer over de ontmoeting met K. heeft verteld. Bij vaders thuiskomst spreekt moeder met hem over het lawaai, en over de kwestie K., maar hij wappert dit weg: "onzin, muizen, anders niks!"
De avond daarop, ongeveer op dezelfde tijd en onder dezelfde omstandigheden als gisteravond een lawaai, nu veel harder, alsof een bende ratten over de zolder vliegt. Moeder roept me uit bed, de lamp (gaslicht) wordt aangestoken, maar er is niets te zien.
Mijn broer en ik hebben het lawaai ook gehoord.
Korte tijd later gaan moeder en ik een avondje kaarten naar mijn Oom die ook in Axel (Buitenwegje) woont.
Bij het naar huis gaan, rond 10 uur wordt bij de spoorwegovergang een weegbrug gepasseerd. Als we er voorbij gaan is daarbinnen een lawaai alsof alle gewichten naar beneden vallen; er is voor zover we weten op dit uur niemand meer in het gebouwtje aanwezig.
"Moeder, wat kan dat zijn?" vraag ik. Moeder, die me zeker niet ongerust wil maken zegt: "Och jongen, dat zijn zeker de paarden in de stal van Dieleman" ('die daar tegenover woonde).
Maar inmiddels dacht zijzelf weer aan de spookhistorie!
Bij Oom, waar meermalen gekaart werd, doet zich bij een volgend bezoek iets vreemds voor. Een hobbelpaard, dat in een hoek van de kamer staat begint plotseling fel te hobbelen, zonder dat er iemand in zit. Als Oom er heen gaat om te kijken staat het ding op slag stil.
U begrijpt het al: het spookt!
Oom vertelt ons een paar dagen later dat hij de ochtend na het voorval met het hobbelpaard, zoals gewoonlijk op zijn fiets stapt om naar zijn werk te rijden (landarbeid) naar het 3 KM verder gelegen gehucht "de Magrette", hij drie kwartier nodig heeft om er te komen en het steeds is, alsof hij tegen een steile helling oprijdt!
Weer wat later komt een andere Oom (broer van Moeder) na een afwezigheid van 3 weken thuis. Hij kan met de sleutel het deurslot niet open krijgen. Na de sleutel bij een buurman zowat gloeiend te hebben gemaakt, krijgt hij de deur, de sleutel tussen een nijptang geknepen, toch open.
Bij zijn binnenkomst loopt de wekker af, die n.b. 3 weken had stilgestaan!
Op Nieuwjaarsmorgen -de jongens slapen nu i.v.m. de "vreemde verschijnselen" ook beneden in een bedstee, is er wat raars aan de hand met de wekker. Rond 8 uur, want op zo’n dag hoef je niet vroeg op te staan, maakt de wekker, die op een nachtkastje staat met daarnaast een klein oliepitje, rare geluiden. "wat is dat toch met dat ding" zegt vader. "Nu hoor je 't ook eens, Vader", zegt Moeder tegen haar man, die al die geschiedenissen maar nonsens vindt.
"'k Gooi het ding tegen de muur! zegt vader, maar als hij het bed uitstapt om de wekker te grijpen tikt het ding verder weer heel normaal!
Nieuwjaarsdag is een dag van bezoeken bij de familie enz.
Vader gaat met mijn Oom er op de fiets op uit, Moeder en ik gaan met de bus; het was tenslotte weer het laatste bezoek op "de Magrette".
's Avonds, 't isal donker, keren eerst Vader en oom terug. Van de carbidlantaarns op hun fietsen straalt om beurten de ene als een autolamp en geeft de andere nauwelijks licht. Dat blijft zo tot vlak bij huis, dan is alles weer normaal met de verlichting.
Moeder en ik zullen met de bus terugkeren. Bij het wachten hierop bij de halte, gaat moeder in een schuurtje van een buurman op een daar opgeslagen zak graan zitten, maar hoe ze het ook aanlegt, het ding zakt scheef, naar welke kant ook. Ik kijk naar buiten of de bus nog niet komt, maar zie alleen veel lichten van fietslantaarns aankomen, maar gek genoeg komen de fietsen niet naderbij!
Als de bus er is zien we na het instappen en verder rijden steeds 2 fietslantaarnlichten die onmiddellijk achter de auto blijven.
"Nou, die rijden ook hard!", zegt Moeder.
Maar kort voor de aankomst bij de Nieuwendijk (ouderlijk huis) vliegen beide fietsen de "dulf" (d.i. een droge sloot) in. Van enig spoor der fietsen, noch van enig bericht over ongelukken is ooit iets gebleken!
Vooral Moeder krijgt meer en meer last van haar zenuwen. Maar het eind is er nog niet!
Gepoetste schoenen worden bij ons thuis halverwege het steile open trapje op een daar bij de zoldering aangebrachte plank neergezet. Als Moeder dat werkje weer een keer heeft gedaan en de trap opgaat om de schoenen op hun plaats te zetten, lijkt het of er op zolder een massa glas wordt uitgestort.
Moeder, die alleen thuis is (!) wacht tot ik terug ben; ze laat mij de schoenen wegbrengen, maar er gebeurt niets!
't Is nog winter; ik zit met Moeder achter de "Buiskachel" en speel op een kleine mondharmonica. Moeder zit tegenover me, aan de andere kant van de kachel. Het is, als krijg ik plotseling een klap tegen mijn achterhoofd en de mondharmonica vliegt uit mijn mond over de vloer!
"Moeder U geeft me toch geen klap?" roep ik. "Welnee, jongen, hoe zou ik dat kunnen! Ik raak je niet aan!"
Een andere avond, wat later maakt de gaslamp bij het branden rare geluiden; ik ben met Moeder alleen thuis.
Moeder zegt: "Zou ’t helpen als ik een mes door de lamp steek?"
"Welnee Moeder, dan is het ding stuk!", zeg ik.
Haal eerst je zakbatterij - want in de donker durft Moeder al niet meer te zitten! - en dan moet ik het licht uitdoen. Als we wat later de gaslamp weer aansteken gebeurt er niets bijzonders meer.
Ondertussen is Moeder in een toestand gekomen, dat het zo niet langer kan. Vader gaat naar de dokter (dokter Bom, een in Axel destijds zeer bekend en populair arts).
Daar al de verhalen verteld. De dokter zegt: "Dat moesten ze mij een flikken!"
Hij belooft het huis op Driewegen bij Terneuzen te bezoeken, waar dan zoals we menen de verwekker van de spookgeschiedenissen zou wonen.
De dokter deelt ons daarna mee dat de persoon in kwestie niet thuis werd getroffen. De Moeder liet de dokter enkele boeken zien, die zoonlief veel zou lezen en dat zouden dan boeken over spoken en spookgeschiedenissen moeten zijn geweest!)
De dokter zegt tot de Moeder: "Dat moet nu verder maar eens klaar zijn, anders zal ik maatregelen treffen!
En na deze mededelingen van de dokter, dat het nu wel afgelopen zal zijn eindigt tevens dit relaas dat, zoals U begrijpt wel een tijdlang in Axel de ronde heeft gedaan.
Onderwerp
SINSAG 0750 - Andere Zauberei.   
SINSAG 0478 - Andere Erlebnisse; unbeschreibbare Spukerscheinungen.   
SINSAG 0667 - Zauberer führt irre.   
Beschrijving
Meerdere gevallen van spokerij, veroorzaakt door tovenaar.
Bron
Collectie De Vries, verslag 1, verhaal 1 (Archief Meertens Instituut)
Naam Overig in Tekst
Kaijser   
Bom   
Naam Locatie in Tekst
Axel   
Zaamslag   
de Ronde Putten   
Driewegen   
Plaats van Handelen
Axel