Hoofdtekst
[p. 47]
De bekaayde Pochcher.
Zeecker ghesalueerd Poch-hans, wist noyt ghenoegh te rellen, van hoe menighmael hy, door 't klingh van zijn sweert, een groote schermuzelingh victorienzelick ten eynde had gebracht, 't selve met veel Meniste streeken bedeckende, quam endlick, op een avont in een Herrebergh, en verhaelde, hoe hy den avondt daer te vooren, had een breemde, doch hem welle-kome, reskouttre van vieren gehad; en, so hy selve pochte, had soo kloeckelick gestreden, dat hy se alle vier deed loopen. Een, die't schou spel beooght had, daer tegenwoordigh zijnde, viel hem in sijn reden, seggende: Dat s waer, Me-vrient, 'k hebt selver ghesien Den pochcher, denckende, dat het een mont-fluyter was, die van dit werck geen kennis had, voer, op 't seggen van desen, eens so veel, in eygen roem, uyt. d' Ander, niet langher konnende swijghen, nae dat hy hem veel had hooren uyt brallen, van die, die geloopen waren, seyden: Ghy seght, sy liepen, 't is waer, maer ghy liep selver voor. De pochcher hem dus geatrapeert siende, kon sig van bloosen niet onthouden, ende willende d'overwinner blijven, schoon door reden over wonnen, socht, 't gheen tot ergher uyt-komst misluckte, uyt-vlught, en vraeghde; Wat was 't dan voor volck? d' Ander antwoordde:Vier Enghelsche, twee Menschen en twee Dogghen. Waer [p. 48] op den pochcher, gants overwonnen, kon niet meer antwoorden. Wat voor quelgierige rescontre hem doen, daer ter Herbergh, rescontreerde, kan yeder af-meten: my aengaende, dacht op 't oudt Spreeck-woord, Pochchen, en Broec schijten is geen cunst.
De bekaayde Pochcher.
Zeecker ghesalueerd Poch-hans, wist noyt ghenoegh te rellen, van hoe menighmael hy, door 't klingh van zijn sweert, een groote schermuzelingh victorienzelick ten eynde had gebracht, 't selve met veel Meniste streeken bedeckende, quam endlick, op een avont in een Herrebergh, en verhaelde, hoe hy den avondt daer te vooren, had een breemde, doch hem welle-kome, reskouttre van vieren gehad; en, so hy selve pochte, had soo kloeckelick gestreden, dat hy se alle vier deed loopen. Een, die't schou spel beooght had, daer tegenwoordigh zijnde, viel hem in sijn reden, seggende: Dat s waer, Me-vrient, 'k hebt selver ghesien Den pochcher, denckende, dat het een mont-fluyter was, die van dit werck geen kennis had, voer, op 't seggen van desen, eens so veel, in eygen roem, uyt. d' Ander, niet langher konnende swijghen, nae dat hy hem veel had hooren uyt brallen, van die, die geloopen waren, seyden: Ghy seght, sy liepen, 't is waer, maer ghy liep selver voor. De pochcher hem dus geatrapeert siende, kon sig van bloosen niet onthouden, ende willende d'overwinner blijven, schoon door reden over wonnen, socht, 't gheen tot ergher uyt-komst misluckte, uyt-vlught, en vraeghde; Wat was 't dan voor volck? d' Ander antwoordde:Vier Enghelsche, twee Menschen en twee Dogghen. Waer [p. 48] op den pochcher, gants overwonnen, kon niet meer antwoorden. Wat voor quelgierige rescontre hem doen, daer ter Herbergh, rescontreerde, kan yeder af-meten: my aengaende, dacht op 't oudt Spreeck-woord, Pochchen, en Broec schijten is geen cunst.
Beschrijving
Een opschepper houdt maar niet op over zijn heldendaden en valt uiteindelijk door de mand.
Bron
Jan Pietersz. Meerhuysen, De geest van Jan Tamboer of Uytgeleeze stoffe voor de klucht-lievende ionckheydt, Amsterdam, 1659, drie delen
Commentaar
1659
Naam Overig in Tekst
Engelse   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:22