Hoofdtekst
Van Klaverenboer. D.
Toen ik een meisje was, woonde in ons dorp een zekere sigarenmaker; dat was een deserteur uit Duitschland, die bij ons was komen wonen. Die kon allerlei kunsten. Ik heb hem natuurlijk heel goed gekend: 't was een groote, forsche man. Hij kon heel mooi blazen op den waldhoren, en omdat hij zooveel kunstjes uithalen kon, werd hij bij verschillende menschen aan huis genoodigd. Later werden ze bang voor hem, omdat hij met de zwarte kunst omging, en de vrouw bij wie hij in huis was wou hem niet meer houden, ofschoon men vroeger wel meende dat ze samen een paar zouden worden. Hij is toen uit het dorp gegaan, ik meen dat hij weer naar zijn familie wilde, en niet meer teruggekomen.
Als hij dan zoo in gezelschap was, blies hij op den horen en liet de speelkaarten op tafel overeind komen en dansen, en deed allerlei andere toeren.
Zoo zei hij ook soms: "Jongens, wie durft aanstonds de flesch aanpakken? Dan zal ik klaverenboer om een flesch jenever sturen." Hij zette dan de kaart overeind en stuurde hem weg. Na een poos kwam die terug met de flesch, en als ze hem hoorden, moest er een achteruitloopend de deur opendoen en de flesch beetpakken. Mijn broer is er ook eens bij geweest, maar toen durfde niemand de flesch aannemen.
Andere keeren vroeg hij waar ze hebben wilden dat hij de kaart heenstuurde. Zoo vonden ze hem dan b. v. buitenshuis in het vensterkozijn, zonder dat de man uit de kamer was geweest.
Eens zei hij tegen een neef van me, een bangen jongen, maar die veel praats had: "Als ge uw mond niet houdt, gooi ik u een slot op den mond." Toen kon hij geen woord meer zeggen, zoolang als de ander niet wou dat hij sprak.
Ook liet hij iemand met twee witte duiven op de schouders naar huis toe wandelen, zonder dat deze zelf het zag, maar de anderen wel.
Verder was nog een van zijn kunsten, dat hij de pook van den haard nam en door twee personen de uiteinden ervan liet vasthouden. Dan nam hij zes ringen, hield die met een paar vingers vast en sloeg ze dan op de pook, en dan zaten ze daarom en gleden er langs heen en weer, zonder dat de anderen de einden van de pook hadden losgelaten.
Sommige van die vertooningen zullen wel gewone goocheltoeren zijn geweest, maar andere zou een gewoon mensch toch niet kunnen doen. Het zweet parelde hem van zijn voorhoofd als hij zulke kunsten deed.
Toen ik een meisje was, woonde in ons dorp een zekere sigarenmaker; dat was een deserteur uit Duitschland, die bij ons was komen wonen. Die kon allerlei kunsten. Ik heb hem natuurlijk heel goed gekend: 't was een groote, forsche man. Hij kon heel mooi blazen op den waldhoren, en omdat hij zooveel kunstjes uithalen kon, werd hij bij verschillende menschen aan huis genoodigd. Later werden ze bang voor hem, omdat hij met de zwarte kunst omging, en de vrouw bij wie hij in huis was wou hem niet meer houden, ofschoon men vroeger wel meende dat ze samen een paar zouden worden. Hij is toen uit het dorp gegaan, ik meen dat hij weer naar zijn familie wilde, en niet meer teruggekomen.
Als hij dan zoo in gezelschap was, blies hij op den horen en liet de speelkaarten op tafel overeind komen en dansen, en deed allerlei andere toeren.
Zoo zei hij ook soms: "Jongens, wie durft aanstonds de flesch aanpakken? Dan zal ik klaverenboer om een flesch jenever sturen." Hij zette dan de kaart overeind en stuurde hem weg. Na een poos kwam die terug met de flesch, en als ze hem hoorden, moest er een achteruitloopend de deur opendoen en de flesch beetpakken. Mijn broer is er ook eens bij geweest, maar toen durfde niemand de flesch aannemen.
Andere keeren vroeg hij waar ze hebben wilden dat hij de kaart heenstuurde. Zoo vonden ze hem dan b. v. buitenshuis in het vensterkozijn, zonder dat de man uit de kamer was geweest.
Eens zei hij tegen een neef van me, een bangen jongen, maar die veel praats had: "Als ge uw mond niet houdt, gooi ik u een slot op den mond." Toen kon hij geen woord meer zeggen, zoolang als de ander niet wou dat hij sprak.
Ook liet hij iemand met twee witte duiven op de schouders naar huis toe wandelen, zonder dat deze zelf het zag, maar de anderen wel.
Verder was nog een van zijn kunsten, dat hij de pook van den haard nam en door twee personen de uiteinden ervan liet vasthouden. Dan nam hij zes ringen, hield die met een paar vingers vast en sloeg ze dan op de pook, en dan zaten ze daarom en gleden er langs heen en weer, zonder dat de anderen de einden van de pook hadden losgelaten.
Sommige van die vertooningen zullen wel gewone goocheltoeren zijn geweest, maar andere zou een gewoon mensch toch niet kunnen doen. Het zweet parelde hem van zijn voorhoofd als hij zulke kunsten deed.
Onderwerp
SINSAG 0685 - Pikbube als Helfer.   
Beschrijving
Een Duitser wordt gevreesd omdat hij met de zwarte kunst omgaat. Als hij op zijn waldhoorn blaast, gaan de speelkaarten overeind staan en dansen. Ook kan hij een speelkaart om een fles jenever sturen. Nog meer kunsten worden genoemd, misschien gewoon goocheltoeren.
Bron
G.J. Boekenoogen 'Nederlandse sprookjes en vertelsels' in: Volkskunde 19 (1907-1908), pp. 156-157 N°119D
Commentaar
1908
Pikbube als Helfer. Spielkarte ausgeschickt, um Schnaps zu holen
Naam Locatie in Tekst
Duitsland   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20