Hoofdtekst
Even buiten Urmond staat een Mariakapel, die omstreeks 1750 werd gebouwd op een plaats, waar voordien een wegbeeld van Onze Lieve Vrouw van de Zeven Smarten had gestaan, en waarin men sinds Onze Lieve Vrouw bijzonder vereert als Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans en van de Zeven Smarten. Een pastoor, die op voorspraak van de Heilige Maagd Maria zijn priesterlijke roeping had verkregen, liet deze kapel bouwen.
In de tijd van de bokkenrijders, legden dezen te middernacht in de kapel hun boosaardige eed af; als elders, kozen zij daartoe bij voorkeur aan God of Diens heiligen toegewijde plaatsen uit. Wanneer een nieuw bendelid werd aangenomen, stond de hoofdman of kapitein van de bende hier in een lange zwarte toog voor het altaartje, terwijl langs hem een andere man stond met een groot zwaar boek, dat koperen sloten had. op het altaartje brandden twee kaarsen; de kleine, ovaalronde vensterjes van de kapel lieten dit licht toch niet naar buiten door. Een kruik warme brandewijn stond op het altaarvlak, en waar anders de knielbank stond, lag nu een kruisbeeld op de vloer. Vele bendeleden waren dan mede aanwezig. Joep was aangenomen als bendelid. Hij was een zware jongen, vol durf en zeer sterk; vroeger, in z'n jonge jaren, was hij een erg brave knaap geweest, en dat scheen hij voor de ogen van de Urmondse mensen nog te zijn. De bokkenrijders kenden hem; ze konden zulk een jongeman best gebruiken. ook hij moest hier de boze eed zweren, voor de kapitein in de Mariakapel van zijn dorp. En zoals anderen die dit voor hem al hadden gedaan, moest hij met de rug naar het Mariabeeld en naar de kapitein binnenkomen, waarop de kapitein hem vroeg naar zijn naam, ouderdom en nog andere bijzonderheden, en aan de andere aanwezigen demandeerde of zij geen bezwaren hadden tegen de opneming van het nieuwe bendelid. Dan moest hij zich omkeren, wijs- en middelvinger van zijn linkerhand omhoogsteken, zijn rechtervoet op het neerliggend kruis zetten, en recht naar het Mariabeeld kijken. En zo moest hij God en alle heiligen afzweren, trouw beloven aan de bende en een absolute gehoorzaamheid aan de kapitein, en tegelijk toezeggen dat hij in zijn gewoon leven voor de mensen zich als een voorbeeldig christen zou gedragen. Daarop zou de eed met een glas warme brandewijn worden beklonken, en ook de aanwezigen getrakteerd. Joep kende vele van de aanwezige bokkenrijders, er waren er uit Stein en Lutterade, en ook uit Urmond. Hij had ervan opgezien dat er zovele bekenden bij waren van wie hij het nooit had kunnen denken. Als Joep nu zijn twee vingers omhoog had gestoken, zijn voet op het kruisbeeld geplaatst, en dan het Mariabeeld wilde aankijken... dan roerde iets in hem: hij aarzelde even. 'Zweer!' gelastte de kapitein. Hier in de kapel, moest Joep denken, had hij zo vaak met innige overtuiging de rozenkrans gebeden. En had hij dikwijls troost verkregen voor zijn bedrukt gemoed. Maria had hem vaker aanhoord en verhoord; ook, toen zijn moeder eens zo ziek lag. En nu zou hij hier deze gemene eed zweren, juist hier? – De kapitein had al het glas brandewijn in zijn hand genomen. 'Neen! Maria, neen!' riep Joep plots. En hij spuwde niet op het kruis, en hij balde geen vuist naar het Mariabeeld; hij liet de kapitein met zijn brandewijn staan, en liep hard weg; verbouwereerd lieten de andere mannen hem door. – Nee, hier voor Maria deze boze eed zweren, dat kon hij niet! Hij riskeerde maar de wraakneming; hij dacht zelfs aan een gewelddadige dood, waarmee de bokkenrijders de verraders en afvalligen dreigden. Maar liever dat, dan Maria zulk een pijn aan te doen: Maria, Die hem immers vaak genoeg had aanhoord en verhoord, zou hem ook nu wel aanhoren en verhoren. – 'Maria, lieve Moeder, Ge helpt mij wel!' Joep verborg zich de eerste dagen.
Doch als hij eens zich op de weg bevond, kwamen daar twee bokkenrijders aan, die hij kende uit de kapel. Ze keken hem aan, ze zeiden iets tegen elkaar, en als ze tegenover Joep kwamen, groetten ze hem en liepen door.
Even later kwam de kapitein aangewandeld. Vlak bij Joep gekomen, die niet weg had kunnen vluchten zonder op te vallen, bleef de kapitein staan, en hij vroeg Joep: 'Ken ik u niet?'
Joep aarzelde. – Wat zou hij daarop zeggen?
'Nee, ik ken u niet,' zei dan de kapitein. 'Ik heb dezer dagen een droom gehad, en daarin kwam iemand voor, die pront het gezicht van u had. Goedendag.' – En de kapitein vervolgde zijn weg.
En een volgende maal, als Joep weer een bokkenrijder ontmoette, meende ook deze dat hij Joop z'n gezicht in een droom had gezien.
Joep verborg zich niet meer. – Zo redde de Heilige Maria van de Rozenkrans Joep het leven.
Onderwerp
TM 5001 - Heilige (Maria) brengt redding of genezing (na religieuze belofte)   
Beschrijving
Bron
Motief
G224.5 - Witch‘s power received by altering religious ceremony.   
V275 - Virgin Mary comforts repentant criminals.   
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Onze Lieve Vrouw van Urmond   
Zeven Smarten   
Heilige Maagd Maria   
God   
Joep   
Bokkenrijders   
Naam Locatie in Tekst
Stein   
Lutterade