Hoofdtekst
Onder de afstammelingen van den Trojaan Aeneas, den stamvader der Romeinen, was ook heer Brutus, kleinzoon van Arcanius.
"Doe Brutus out was vijfthien jaer, soo reet hy jaghen met sijnen Vader, ende schoot nae een Wilt dat hy miste ende schoot sijnen Broeder doot." Daarom verliet hij het land, en zwierf door de wereld, "daer hy veel avontueren leet, ende hy quam in Griecken, daer hy vant een groote schaer Troyanen die daer saten onder een Coninck, die Pandrasus hiete ende saten in grooten eygendom ende in grooten pacht onder desen Coninck."
"Sy coren hem tot eenen Heer, ende swoeren hem trouwe." En Brutus wilde dat ze weg zouden trekken uit het land. "Maer doe dit die Coninck Pandrasus vernam, soo versaemde hy sijn volck, en street teghen Brutus. Maer Brutus met sijn volck, en met Corineus sijn geselle vinck hem, ende versloech veel ander." Daarop ging hij scheep met zijn volk en zij voeren tot "een groot Eylandt, dat Albion hiet, dat al bewoont was met groote Reusen ende Reusinnen, daer Brutus teghen street, ende hiete datmen die Reusen in die beenen soude houwen." Zoo overwon hij die wreede giganten en dwong hen het eiland te verlaten, dat hij naar de zich zelven noemde Brutagnen en Corineus, zijn gezel, gaf zijn naam aan het land Cornwaelgen.
De reuzen zeilden weg en kwamen naar het land der wilde Sassen, dat nu Friesland heet, maar werden er verslagen. "Des toghen sy weder over stier, ende sijn ghecomen daer nu Vlaerding staet, ende maeckten daer een groot Casteel, dat Slavenburch hiet", en sinds dien heeten ze Slaven.
"Voor de gheboorte ons Heeren Jesu Christi 1166 jaer, soo staecken hem te samen die Sicambrinen diemen nu Franschen hiet, ende quamen met veel schepen over de Zee, ende wouden in Brutangen wesen, om dat Lant te winnen: soo dat sy verstaecken metten winde ende quamen ghevaren tot aen de Zeeusche custe: Ende doe dit de Slaven vernamen, soo hadden sy sommighe schepen ende togen opter Zee tot die Sicambrinen, daer sy tegens streden, ende wonnen hem al te grooten roof af, en de sloeghen veel volcx, ende behielden al haer schepen."
"Dit volck van dese Slaven geneerden hem ter Zee ende inden Woude, ende creghen veel kinders te samen, soo dat sy hem stroyden, ende toghen een groot deel woonen over de Maes, dat nu Zuyt-Hollant hiet: die ander toghen in Zeelant, dat doe een groot onbewoont Eylant was, ende plagen hem te geneeren ter Zee met visschen ende met rooven. Dus worden die luyden Zeelanders geheeten."
Langen tijd leefden zij zoo ongestoord.
"Alexander, die alle de Werelt wan metten swaerde, liet die wilde Slaven wesen, want hij daer niet of en wiste."
"Julius Caesar, uytghesent van die van Roomen, dat hy alle de Landen soude brenghen onder die van Roomen en onder de Roomsche wet: des soo quam hy den Rijn neder met grooter heyrcracht, ende quam tot Nyemagen, dat hy selver stichte. Vandaar toogh hy neder ende quam tot die wilde Slaven, daer hy met grooter sorgen tegen street, want hy daer veel volcx verloor. Ende ten lesten quamt soo verre, dat sy spraeck hielden, en de Slaven vraechden Ceasar, wie dat waer, en van waer dat hij quam. Doe seyde Julius, hy quam van Roome die 't hooft van alle die Werelt is, ende hy woude alle de Landen onder die van Roomen brenghen. Doe dit de Slaven hoorden, dat sy beheert souden wesen, doe sloeghen sy rechtevoort op Julius heyr, ende doe wort daer een van Julius maghen verslaghen; maer die Slaven verloren heer grooten Casteleyn, die Rabon hiet, ende was een al te grooten Reuse."
Toen onderwierpen de Zeelanders zich, maar zoodra Ceasar vertrokken was, stoorden ze zich niet meer aan de Romeinen en leefden als voorheen van kaapvaart en roof. Ten tijde van Augustus verflauwde hun krijgslust; ze gingen niet meer de zee op en bebouwden het land. Toen hun buren, de woeste Neder-Sassen, dat hoorden overvielen zij hen maar de Slaven behielden de overhand, en dreven de Sassen terug naar hun land.
Keizer Claudius had de Britten onderworpen "ende doe hy uyt Engelant quam, soo verstack hy metten winde, ende lande (in Zeelandt). Daer street dese Keyser teghen die wreede Slaven, soo dat hij met grooter pijnen de strijt wan."
Ook vind ik vermeld dat Julius Caesar troepen op de Zeeuwsche eilanden achterliet tegen den reus Druon, die te Antwerpen op het Steen woonde. Later stichtten de Romeinen Middelburg en Roemerswaal; Vere dat zij noemden naar hun keizer Verus; Zierikzee waar ze de Godin Ceres offerden; Domburg en Burgh op Schouwen. En hun schepen zeilden uit een haven, Romanus Portus, die lang geleden door het water is verzwolgen. Zoo komt de Roompot aan zijn naam.
In het jaar onzes Heeren 442 werd in Engeland de machtige koning Artuer geboren, de zoon van koning Uther Pendragon. Deze Artuer had Europa onder zijn heerschappij, zelfs Friesland was hem onderdanig
Hij oorloogde ook tegen de wilde Slaven, maar kon ze niet onderwerpen. Wel beloofden ze dat ze tot zijn geboden zouden staan, maar zonder schatting te betalen. Hierop verliet hij Zeeland.
Men leest van hem, dat hij met zijn zwaard vierhonderdzeventig man verslagen heeft. Ook weet men niet of hij gestorven is, dan of hij nog leeft, maar velen gelooven, dat hij op het eiland der Gelukzaligen verblijft, en eens zal terugkeeren, om op nieuw te heerschen, en dan zal Engeland weer gelukkig zijn.
Beschrijving
Bron
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Trojaan   
Aeneas   
Romeinen   
Arcanius   
Grieken   
Pandrasus   
Corineus   
Brutagnen   
Fransen   
Cornwaelgen   
Heer Jesu Christi   
Sicambrinen   
Zuid Holland   
Alexander   
Julius Caesar   
Rooms   
Augustus   
Neder-Sassen   
Claudius   
Britten   
Zeeuwse   
Druon   
Roemerswaal   
Verus   
Ceres   
Romanus Portus   
Roompot   
Arthur   
Uther Pendragon   
Naam Locatie in Tekst
Brutus   
Albion   
Sassen   
Friesland   
Vlaardingen   
Slavenburch   
Maas   
Zeeland   
Rijn   
Nijmegen   
Rabon   
Engeland   
Antwerpen   
Steen   
Middelburg   
Veere   
Zierikzee   
Domburg   
Burgh   
Schouwen   
Europa